Twee medicijndoosjes, voorgeschreven aan H.
Twee medicijndoosjes, voorgeschreven aan H. Kranenburg, boerin bij Alphen aan de Rijn, maar bedoeld voor de Joodse onderduiker Max Gudema, die ernstig ziek werd en aan tubercoluse leed. Hij kreeg poeders, aan mevrouw Kranenburg voorgeschreven door de in het verzet actieve huisarts Jan Pilon. Tegen het einde van de oorlog werd Max opgenomen in de Annakliniek in Leiden, waar hij in december 1945 overleed. 1. Gekleurd medicijndoosje met etiket van Apotheek Allart en opschrift 'H. Kranenburg, 6x daags 1 poeder', 16 november 1944' 2. Lichtbruin medicijndoosje met opschrift 'Mej. Kranenburg. Gebruik bekend, 29 november 1944' Marcus ('Max') Gudema (Vlagtwedde, 25 juni 1916 - Leiden, 18 december 1945) was een veehandelaar uit Ter Apel die samen met zijn broer Herman tegen betaling zat ondergedoken bij de familie Kranenburg. De schenkster van de doosjes, de Joodse Marcelle Hertzdahl (1923-2007), zat zelf ook bij de familie Kranenburg ondergedoken. In haar oorlogsherinneringen '"18 tellen jezelf zijn": twee jaar en twee maanden is Marcelle Ineke' komt Max diverse malen voor: 'Er waren twee vaste onderduikers, broers, Max en Herman, allebei veekoper. "De aanhang" noem ik ze in de brief. Max was ziek en Herman schilde de aardappels.' Zij hadden een zus, Jannie, die in Leiden op kamers woonde en geregeld langs kwam. Zij raakte met Hertzdahl bevriend. Hertzdahl schrijft over 'die twee Joden die daar zaten [die] elk 50 gulden in de week betaalden'. 'Max was al ziek toen hij bij die boeren kwam. Pleuris zeiden ze want pleuritis was te deftig. Daar is hij van opgeknapt maar toen kreeg hij een abces aan zijn bovenbeen. Eerst ging het nog. Hij liep ermee rond en hij schilde de aardappels. Het was een stille man. Hij had waarschijnlijk erg veel pijn. Daar hoorde je hem niet over. [...]. Ik was verpleegster dus het werd mijn taak om hem te verzorgen. [...]. Max had vreselijke puswonden aan zijn heup waar hij heel veel pijn aan had. Hij lag helemaal ter veretteren zou je kunnen zeggen. Het was een enorm griezelig afbraakproces. De dokter zoog met een injectiespuit regelmatig dat pus uit die wonden. Soms zat Max wel eens even naast zijn bed maar eigenlijk kon hij dat niet meer. Het was een heel geduldige man. Op een nacht, dat is in april 1945 geweest, riep hij me. Hij zei: "Ik kan mijn benen niet meer bewegen". Er was een dwarslaesie bijgekomen. Die nacht kon ik niets doen maar de volgende ochtend is de dokter gekomen. Ik moest naar Alphen aan den Rijn met een brief van de huisarts, want Max moest opgenomen worden. Ik kon hem niet langer verplegen, hij was verlamd. Van Alphen ben ik naar Leiden gelopen en vandaar nog weer naar Oegstgeest geloof ik. Daar moest ik naar het huis van de directeur van het St. Anna Ziekenhuis [...]. Max moest zo ziek als hij was door het gat van de zolder naar beneden gehesen worden. Ze hebben hem in touwen gewikkeld en zo laten zakken. En toen op die handkar naar het ziekenhuis in Oegstgeest. Daar heeft hij nog wel een half jaar gelegen want hij is september 1945 [moet zijn: december 1945] overleden. Na de oorlog ben ik nog wel bij hem geweest. Ik was ook op zijn begrafenis. Daar ontmoette ik zijn ouders die ook ondergedoken waren en het hadden overleefd. Jannie was er en nog een zusje, Jettie, die ook ondergedoken was. En Herman natuurlijk. Herman is later naar Canada gegaan. Hun achternaam weet ik niet, hoe zou je daar achter kunnen komen?"
- Collectie Verzetsmuseum Amsterdam
- 16509
- Kranenburg, H.
- Alphen Aan De Rijn
- Gudema, M.
- Gudema, H.
- Pilon, H.
- Verzet, Artsen
- Onderduik
- Hertzdahl, M.
- Jodenvervolging
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer