(0282-01) Kerkvoogdij der Hervormde Gemeente 's-Gravenhage
Offers van de revolutie: In de vergadering van kerkmeesters van 16 juni 1795 werd artikel 9 en 10 van het plakkaat van de 8ste juni 1795 ter behandeling gebracht, inhoudend, dat voor de 1e september van genoemd jaar alle wapens en rouwkassen, door of vanwege de eigenaars op hun kosten, doch onder opzicht van kerkmeesters, uit de kerken zouden mogen worden weggehaald en dat de overblijvende voor de maand oktober, ten behoeve van de armen of de kerk zouden worden geamoveerd, wat niet toepasselijk was op tombes, gedenkstukken van kunst of dergelijke monumenten, waardoor men de nagedachtenis van vaderlandse staatsmannen, helden, geleerden of kunstenaars heeft willen vereren en vereeuwigen. Inv.nr. 33. Op 16 april 1796 werd door de gemeenteraad van Den Haag een publicatie afgekondigd, waarbij deze kennis gaf een aanschrijving ontvangen te hebben van 5 april j.l. van het Provinciaal Bestuur van Holland, inhoudende, dat zij, die een ambt of bediening uitoefenen binnen de Provincie Holland, de volgende belofte hebben af te leggen: "Ik beloof onderwerping aan zodanige regeringsvorm, welke gegrond op de Oppermacht des Volks, thans provisioneel bestaat en in 't vervolg finaal zal worden daargesteld en nimmer met woorden of daden zullen mede werken ter herstelling van het vernietigd aristrocatisch en erfstadhouderlijk bestuur." Inv.nr. 49. Zij, die al door het uitbrengen van hun stem in de grond of wijkvergaderingen hunner woonplaatsen blijk hadden gegeven van hun eensgezindheid met de nieuwe orde van zaken, waren hiervan vrij. Als gevolg hiervan werd op 13 februari 1798 door de gemeenteraad besloten de kerkmeesters van de Grote Kerk te verzoeken, om hun beamten, suppoosten, werkbazen en leveranciers, welke "onwaardig" waren, te ontslaan en in hun plaats "waardige en de tegenwoordige orde van zaken toegedaan zijnde personen aan te stellen en te employeren". Inv.nr. 50. Volgens dit besluit hebben de kerkmeesters reeds in hun vergadering van 19 februari 1798 de vereiste maatregelen genomen. Op 22 maart 1798 besloot de vergadering van kerkmeesters, omdat "dikwijls de schuldige voor de onschuldige, soo ook patriotten voor oranjelieden hunne posten zoude quijt raken, alle beampten van hunne posten te ontbinden en hun aan te zeggen om heeden over agt daagen te produceeren een attestatie van bekende patriotten, door niet minder als vier onderteekend, ten blijke dat zij de teegenswoordige ordre van zaaken zijn toegedaan". Op 6 juni 1799 bracht de president ter kennis der vergadering van kerkmeesters een publicatie van het uitvoerend bewind der Bataafsche Republiek van 21 mei 1799, inhoudend, dat de kinder-, schoolen academiegelden der voormaals heerschende kerk ophouden, alsmede de douceurs aan studentens, die tot proponenten zijn aangenomen of aan predikanten, op hun eerste standplaats bevestigd, als bij resolutie van de voormalige Staten van Holland van 15 juni 1792 geaccordeerd, en ook alle betalingen uit publieke kassen aan kosters, voorzangers, krankenbezoekers en verdere kerkelijke beambten, behalve aan diegenen, die in de additionele artikelen uitdrukkelijk zijn genoemd.Bij de bespreking over de betaling uit de publieke kassen aan kosters werd door kerkvoogden opgemerkt, dat dit niet van enig belang was voor de Grote Kerk, "wijl uit alles consteert, dat de Grote Kerk een lichaam is, dat uit zijn fondsen zich zelve souteneert, dus niet vallende in de termen van 21 mei 1799. Inv.nr. 33. Het bovenstaande is een uitvloeisel van de scheiding van kerk en staat, geproclameerd de 23e april bij de staatsregeling van 1798. De Kloosterkerk in bezit en gebruik van de N.H. gemeente: Evenals de Grote Kerk ging ook de Kloosterkerk ingevolge het koninklijk decreet van 2 augustus 1808 in bezit en gebruik aan de N.H. gemeente over. Dit geschiedde op 9 september 1811. De overname had plaats door de commissie tot instandhouding en bevordering van de openbare hervormde godsdienst, gezien hebbende o.a. de dispositie van de fungerende prefect van het Departement der Monden van de Maze in dato 30 januari 1811, nr. 3. Deze dispositie bevat betreffende de toren, het uurwerk en de klok het navolgende: "Dat de hervormde gemeente gehouden zal zijn gedurende het bezit en gebruik in het onderhoud van het gehele kerkgebouw, dat de toren, het uurwerk en de klok daaronder begrepen, te voorzien; mits echter dat de maire ten aanzien van de toren, het uurwerk en de klok, als geheel tot dienst der gemeente van Den Haag verstrekkende, met de commissie de nodige schikkingen maake omtrend te vergoeding der kosten van het onderhoud zelve". De genoemde commissie verklaarde de Kloosterkerk met het kostershuis en erf, alsmede nog een huisje en erf in het Nagtegaalspad staande achter, tegen de kerk, gelijk ook de fondsen en baten van dezelfde kerk, met alle goederen en meubelen en in het generaal alles, wat tot de kerk behoort volgens de bestaande lijsten en onder de gemaakte bepalingen, ten behoeve van de N.H. gemeente te hebben overgenomen in bezit en gebruik. Inv.nr. 385 en nr. 634. Notulen van 9 september1811. De Sint Jacobsbroederschap: Belangrijk is het register van de Sint Jacobsbroederschap, welke gesticht is in 1452 in de Sint Jacobskerk. Inv.nr. 28. Mr. P. van den Brandeler. De Grote of St. Jacobskerk te 's-Gravenhage, blz. 22, 78, 87-91. Dit register bevat de stichtingsakte, de opgave der eigendommen, de statuten en de lijst der broeders en zusters, die tot de broederschap sedert 1507 behoorden en geeft alzo een volledig beeld van deze godsdienstige instelling. Het ontstaan van de Haagse parochie: De Haagse parochie bestond echter meer dan 1 1/2 eeuw langer, nadat te voren haar gebied een deel was geweest van de parochie Monster. In een akte van 1307 wordt vermeld, dat de Haagse parochie ten tijde van Graaf Floris V uit Monster sproot en dat in deze afscheiding de graaf en de abt van Middelburg hun aandeel gehad hebben. Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem. dl. 1 blz. 71. Beide personen waren dan ook nauw aan de Monsterse parochie verbonden. In 1273 verkreeg Graaf Floris V van de abt van het Sint Jacobsklooster te Utrecht het patronaatsrecht over de kerk van Monster Mr. L.Ph.C. van den Bergh. Oorkondenboek van Holland en Zeeland, deel II, nr. 263 , hetwelk de benoeming van pastoors en kapelaans inhield, welk recht de graaf bij akte van 8 september 1276 overdroeg aan de abt van het Sint Mariaconvent te Middelburg. Idem nr. 321. Zowel de graaf als de abt van Middelburg kon dus elk het zijne toedoen tot de kerkelijke organisatie van "die Haghe", wier kerkelijk gebied tijdens Floris V, kort na 1276, van de Monsterse parochie werd afgescheiden. Sinds die tijd verschijnt de Haagse parochie zelfstandig, naast de moederkerk van Monster, onder het patronaat van de abt van Middelburg, zoals zij gebleven is tot de kerkhervorming in 1572. N.J. Pabon. Die Haghe als ambacht, parochie en waterschap tot het einde der 16e eeuw. In: Die Haghe Jaarboek 1924, blz. 183, 184, 203. Het ontstaan van de Kloosterkerk: Het is nodig terug te gaan tot het ontstaan der Kloosterkerk om haar bijzondere aard te leren kennen. Zij was oorspronkelijk een deel van de Predikheren of Dominicanenklooster aan het Voorhout, dat gesticht is door Margaretha, dochter van Adolf van Kleef en tweede gemalin van Hertog Albrecht van Beieren. Het stichtingsjaar is niet nauwkeurig vast te stellen, maar moet liggen tussen 1391, het jaar waarin Hertog Albrecht met Margaretha van Kleef huwde en 1403, zijn sterfjaar. De bouw der kerk ving omstreeks 1397 aan en was in 1404, waarschijnlijk met een gedeelte van het klooster, voltooid. De kerk werd gewijd aan de Heilige Vincentius Ferrerius, een Dominicaner monnik, naar wie het convent ook wel Sint Vincentiusklooster werd genoemd. Op verzoek van Hertog Albrecht en zijn gemaling Margaretha nam de abt van het Sint Mariaklooster te Middelburg, Willem van der Does, dit Dominicanerklooster onder zijn bescherming, dat in 1403 op het algemeen Kapittel te Erfurt als een convent zijner orde werd aangenomen. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage. Hfdst. VII, f. 364, 365. A. Mulder. De Kloosterkerk te 's-Gravenhage. In: Die Haghe, Bijdragen en mededelingen. 1907, blz. 361-363. De Van Assendelftkapel, vergaderkamer voor kerkvoogdij en kerkeraad: Otto Jan Willem Du Faget van Assendelft, heer van Heinenoord, Willem Hendrik baron Pieck, heer van Zoelen en Brakel, Cornelis baron van Aarssen, heer van Ossendrecht en der Dorpen en Lande van Voshol en Frederik Jan baron van IJsendoorn, heer van Cannenburg, als mede-eigenaars van de van ouds genaamde Assendelftse kapel, gelegen aan de zuidzijde van de Grote of Jacobskerk, komen op 30 juli 1751 overeen met de kerkmeesters, dat zij de gemelde kapel aan de kerkmeesters overgeven ten behoeve van de genoemde kerk om haar te gebruiken tot vergaderkamer voor hen en voor de kerkeraad en niet tot een ander doeleinde. Voorts dat de daarin zijnde grafkelders ongeroerd zullen moeten blijven en te allen tijde voor hen toegankelijk tot bijzetting van degenen, die zij of hun successeurs zullen gelieven aldaar te begraven. De kapel zal op kosten van de genoemde kerk steeds gerepareerd moeten worden, glasdaken vloerdicht onderhouden worden, terwijl de tombe, inscriptie en andere ornamenten van de Assendelft's familie in de kapel zullen moeten blijven. Inv.nr. 35, inv.nr. 33, notulen van 3 augustus 1751. De eerste vergadering werd in de nieuwe vergaderkamer gehouden op 20 juli 1756 door de kerkmeesters Mr. Willem Anthonij Pieterson, President, Mr. Hendrik van Slingelandt, Mr. Jan Hudde Dedel en Mr. Johan Dierquens, alsmede door de rentmeester Mr. Pieter van de Poel. Inv.nr. 33, notulen van 20 juli 1756. Op genoemde datum werd tevens door de kerkmeesters besloten om het nieuwe vertrek ook ten gebruike te geven aan de classis en de kerkeraad van 's-Gravenhage, zoals zulks ook het geval was geweest met het oude vertrek. Inv.nr. 33, notulen van 20 juli 1756. De verwoestingen van de beeldenstorm: De beeldenstorm van 1566 heeft ook in de Sint Jacobskerk grote verwoestingen aangericht. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's- Gravenhage, f. 323.Dr. H.E. van Gelder. 's-Gravenhage in zeven eeuwen, blz. 90 en 91. De rekening der kerkmeesters, lopende over de jaren 1567 en 1568, legt hiervan een sprekend bewijs af. Zij noemt de herstellingen, welke dientengevolge gedaan zijn, met het bedrag vande kosten. Inv.nr. 27. De stichting van de Nieuwe Kerk: De heren van de sociëteit kozen voor de bouw der nieuwe kerk een open terrein aan het Spui, kort te voren aangekocht van de ontvanger Doubleth, hetwelk aanmerkelijk werd vergroot door de aankoop van vele huizen en erven, gelegen aan de St. Jacobsstraat, "Bogaertstraat, Besemstraat, Pieter Bijlen straatje" en het Padmoes, waarvan de eigendomsbewijzen in het archief aanwezig zijn. Inv. nrs. 410-464. Ook zijn aldaar in de rekeningen van Pieter Stelpart van der Wielen, ontvanger der societeit, alle uitgaven na te gaan, welke nodig waren voor de bouw. Inv.nrs. 465-474. Bouwmeester is geweest Pieter Aarontes. Noorwits, "Contrerolleur en Fabrijck van de nijeuwe kerck." Inv.nr. 469, f. 177v; nr. 471, f. 335v en 336. De eerste steen is gelegd door mr. Reinier Pauw, voorzitter van de sociëteit, op 23 augustus 1649, die in 1676 aldaar ook begraven is. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage, hfdst. VIII, f. 400. Op 2 mei 1656 is de kerk ingewijd door Ds. E. Lootius. Dr. E.J.W. Posthumus Meyjes. Hervormd 's-Gravenhage. Bijlage G. De heren van de Sociëteit: Wegens de uitbreiding in getal van lidmaten en toehoorders werd de bouw van een derde kerk voor de N.H. gemeente noodzakelijk. De nodige plannen hiertoe werden gemaakt en voltooid door de heren van de sociëteit. Het college van de Edel Mogende Heren van de sociëteit dit was hun officiele titel bestond uit gevolmachtigden van de Hoge Raad, van het Hof van Holland, van de Graaflijkheidsrekenkamer en van de magistraat van den Haag, tezamen 9 personen, die zich in 1586 tot dit college verenigden. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage hfdst. XXXIV, f. 234-236, 252, 253. Het heeft bestaan tot 1812, toen het bij decreet van Keizer Napoleon werd opgeheven. Het werd gesticht om eenheid van administratie, van politie of burgerlijk bestuur te verkrijgen over de vroegere "grafelijkheidsgrond", het ambacht en 't dorp van der Haghe, terwijl dit college tevens zorg droeg voor allerlei financiele verplichtingen van der Haghe met betrekking tot de opbrengst van alle belastingen, door de Staten van Holland opgelegd tot bestrijding van de kosten van de oorlog. N.J. Pabon. Die Haghe als ambacht, parochie en waterschap tot het einde van de 16e eeuw. In: Die Haghe Jaarboek 1924, blz. 160-161. In 1646 maakten de leden van de sociëteit het plan om een nieuwe kerk te stichten en beraamden zij middelen om de opbouw te bekostigen. Plattegrond van de Jacobskerk van 1540: Een duidelijk overzicht van de plaatsing van de verschillende onderdelen van het kerkgebouw geeft een plattegrond van "die Oude of H. Jacobskerk in 's-Hage met zijn capellen en altaren" van 1540. Inv.nr. 6. Met het hoogaltaar van St. Jacob als voornaamste wijst deze plattegrond de ligging aan van de altaren van de Heilige Geest, St. Joseph, St. Quintin, St. Obert, St. Chrispijn, St. Anthony, St. Valentijn en St. Christoffel, St. Cornelis, St. Eloy, St. Lucas, St. Jan en Frans, St. Pieter, St. Maria, St. Nicolaes en St. Barbara en van de kapellen van de Werve, Boot, St. Maria, St. Anna, Heilig Sacrament, Heilig Graf, Sacristie thans archiefbewaarplaats, Heilig Kruis, Heiligen Geest, van Assendelft en van Cosmas en Damianus. De parochiekerk: De parochiekerk, toegewijd aan de apostel Jacobus als patroon en beschermheilige, wordt reeds in 1311 vermeld in een brief, waarin broeder Hughen, parochiepaap in die Haghe genoemd wordt. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage. Hfdst. VI, f. 274. De pastoor van der Haghe, bijna altijd als "de cureit" vermeld, had zijn pastorie in de pastoorswarande, welke zich uitstrekte van Geest tot Noordwal tussen de Breestraat en de Vissersdijk. Th. Morren. Haagsche Straatnamen voorheen en thans. blz. 261, 262, 262. N.J. Pabon, als voren, blz. 201. Het oudste archiefstuk: Het oudste stuk van het archief van de kerkvoogdij dateert van 1437. Het is een eigendomsbewijs van 7 hont en 20 gaarden land, gelegen in het ambacht van Monster. In het register van de Sint Jacobsbroederschap is wel een eigendomsbewijs van een rente van 32 schelling afgeschreven van het jaar 1341, maar dit is geen op zich zelf bestaand stuk. Inv.nr. 1, nr. 28, f. 4. De Kloosterkerk ten gebruike aan de Gereformeerden afgestaan: Voor het doel ener inleiding tot het archief van de kerkmeesters komt het in hoofdzaak aan op de manier, waarop het beheer werd uitgeoefend en op de veranderingen, welke te dien opzichte in de loop der eeuwen plaatsvonden; de beschrijving der verdere geschiedenis van de Kloosterkerk zou hier niet op zijn plaats zijn. Met de macht van de prior was het in 1572 gedaan, toen bij ordonnantie van 27 augustus van de Haagse Magistraat, met goedkeuring van de Gedeputeerden der Staten van Holland en mede volgens het gevoelen van de Prins van Oranje, de kerk der Predikheren aan de gereformeerden ten gebruike werd afgestaan. Register van lopende keuren, 1567-1579, nr. 1361, f. 80v. Oud Archief Den Haag. De geuzen hadden Den Haag in 1572 bemachtigd en de kloosterlingen moesten vluchten. Wel konden zij in 1574 na de overmeestering der stad door de Spanjaarden weer terugkeren, maar in hetzelfde jaar kwam den Haag weer in handen van de staatsgezinden, waarmee de inwoning der religieusen voor goed een einde nam. Eerste plakkaten betreffende het beheer van kerkelijke goederen: Toen in 1572 de reformatorische beginselen te 's-Gravenhage vaste voet hadden gekregen, trad de wereldlijke overheid in de plaats van de geestelijke, welke steeds het oppertoezicht over de kerkelijke en geestelijke goederen had uitgeoefend volgens het canonieke recht.Een der eerste plakkaten, dat nu werd uitgevaardigd, was dat van februari 1573, waarbij de Staten van Holland en west-Friesland het doen aanbrengen en opschrijven gelastten van alle goederen en inkomsten der pastorieën, kerken enz., opdat daaruit de dienaars des goddelijken woords en andere kerkedienaars bezoldigd zouden worden. Het plakkaat van 26 november 1574 specificeerde dit door te bepalen, dat voortaan uit de inkomsten der goederen van de kerk voor alle andere de leraren zouden betaald moeten worden en dat wel naar hun bekwaamheid en de grote van hun gezin in de steden tot een jaarlijks bedrag van 300 en in de dorpen van 200 gulden, met toekenning aan allen van het genot van vrije woning. Het tekort zou uit de geestelijke goederen gevonden worden. Nieuw Handboek van M.W.L. van Alphen Sr. Jaarg. 1889, suppl. 1, blz. 7. Bij plakkaat van 2 maart 1575 werd door de Staten van Holland verordineerd, dat voortaan door de magistraten en regeerders van alle steden, dorpen en vlekken in Holland elk jaar gesteld zouden worden, o.a. kerkmeesters, opdat de kerken en huizen, welke nu zeer gedestrueerd, verbrand en geruineerd zijn, wederom gerepareerd en opgetimmerd zouden worden en het overschietende geld gebruikt voor het onderhoud van schoolmeesters, predikanten en kerkdiensten. Groot Placaet-Boeck, 4e deel, f. 345. De pastoor, de kerkmeesters en de getijdenmeesters: De werkzaamheid van de pastoor bestond hoofdzakelijk in het waarnemen der zielszorg. In het beheer der goederen van de kerkfabriek werd hij bijgestaan door kerkmeesters Prof. W. Nolet. Middeleeuwse kerkelijke instellingen, blz. 161 en 162. , die met de getijdenmeesters de twee voornaamste bedieningen in de Sint Jacobskerk uitoefenden. De getijdenmeesters zorgden voor de kerkzang of voor het verrichten van de getijden, welke gezongen werden. Aan de kerkmeesters was de zorg voor het kerkgebouw met de daaraan verbonden altaren en sieraden opgedragen. Zij beheerden de fondsen voor het onderhoud der kerk. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage. Hfdst. VI, f. 313. Zij komen ook voor onder de benaming van Rectoren Fabricae Ecclisiae Hagensis of Godshuismeesters of Fabrieksmeesters. Oudtijds werden de kerkmeesters aangesteld door de baljuw van Den Haag uit naam van de graaf; zo in 1356 en 1463; in 1524 door de baljuw en de gerechte; in 1560 door de stadhouder en bij diens afwezigheid door de president van het Hof van Holland. Idem, f. 343. Naast hun eigenlijke functie hadden de kerkmeesters ook het toezicht op de memoriediensten. Mr. Dr. J.C. Overvoorde. Archieven van de kerken te Leiden, dl. 1, blz. XII. De vier heilige geestmeesters zorgden voor de armen en hadden het opzicht over het altaar, in de Sint Jacobskerk opgericht ter ere van de Heilige Geest. Mr. Jacob de Riemer, als voren, f. 314. Het stond aan de N-westelijke zijde van het koor. Inv.nr. 6. De kerkmeesters en de getijdenmeesters vormden twee afzonderlijke corporaties met een eigen administratie. Maar vanaf het jaar 1539 tot 1568 was het kerkmeesterschap en het getijdenmeesterschap verenigd en werden de beide officiën door de kerkmeesters bediend. Dit blijkt ook uit de rekeningen, nrs. 18-27 van de inventaris. Deze rekeningen zijn door de kerkmeesters gehouden en bestaan uit twee gedeelten; het ene betreft de goederen en lasten der Sint Jacobskerk of de kerkfabriek en het andere gedeelte de goederen en lasten der zeven getijden. Zo is de eerste aanwezige rekening, waaraan blijkens het getal LVII op de omslag er 56 zijn voorafgegaan, lopende van 1557 tot 1558, gehouden door de vier kerkmeesters: Mr. Aert van der Hoghe, Mr. Jan van der Goude, Mr. Reijnier Moons en Jan Willemsz. van Dorp. Inv.nr. 18. De herstellingen, veroorzaakt door de brand van de kerk, welke op 28 december 1539 door de bliksem werd veroorzaakt, waren aanleiding tot de vereniging van de beide bedieningen van de kerken getijdenmeesters. Om te voldoen aan de restauratiekosten werden vele goederen der getijden verkocht; ook werd in de jaren 1547 en 1548 een loterij gehouden, zoals in deze tijden in meerdere plaatsen gebruikelijk was. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage. 1730. Hfdst. VI, f. 349. Door deze ramp zijn de wapenborden van Philips van Bourgondië, de stichter van de orde van het Gulden Vlies en die der ridders van deze orde, welke sinds 1456, in welk jaar het kapittel in de Sint Jacobskerk werd gehouden, in het koor prijkten, vernield. De thans aanwezige wapenborden zijn dus niet de oorspronkelijke. Dr. H.E. van Gelder. 's-Gravenhage in zeven eeuwen, blz. 52. De samenvoeging van het kerken getijdenmeesterschap bleek op den duur nadelig te zijn. Bij akte van 25 september 1568 werden de beide bedieningen weer gescheiden. Tot onderhoud van de zeven getijden en de dienst Gods werden als getijdenmeesters aangesteld, om te dienen tot Lichtmis (2 februari) 1570: mr. Jacob van der Merssche, mr. Jan van der Goude, Jan Hobijn en Andries van Steijnen. Mr. Jacob de Riemer, als voren, f. 313, 314. Ontslag van de commissie: Bij koninklijk besluit van 18 april 1826 werd, behoudens enkele wijzigingen, het reglement op de administratie der kerkelijke fondsen en de kosten van de eredienst bij de hervormde gemeenten in de provincie Holland, (Zuidelijk gedeelte), van 12 november 1819, toepasselijk verklaard op de N.H. gemeente van 's-Gravenhage, wier kerkelijke administratie voortaan geheel zal moeten worden ingericht naar de voorschriften van genoemd reglement. Het einde der kerkelijke commissie was hiermede gekomen en het beheer van kerkvoogden en notabelen zou een aanvang nemen. Te vergeefs lieten zich afkeurende stemmen hierover horen in de vergadering van de commissie. Inv.nr. 635, notulen van 24 april 1826; nr. 641, ingekomen stuk nr. 639. Op 8 juli 1826 werd in de vergadering van de kerkelijke commissie een missive van de 4e juli 1.1. voorgelezen van de burgemeester van 's-Gravenhage, die, daartoe uitgenodigd door het college van toezicht over de kerkelijke administratie der hervormden in Zuid-Holland, de commissie ontsloeg, met dankbetuiging voor de gedurende zovele jaren bewezen diensten. De 5e augustus 1826 werd de laatste vergadering gehouden. Inv.nr. 635, notulen van 8 juli en 5 augustus 1826; nr. 641, ingekomen stuk nr. 650. Instelling van de commissie: Toen in het begin van 1798 een staatsregeling met additionele artikelen was ingevoerd, welke ook de scheiding van kerk en staat betrof, oordeelde de kerkeraad der N.H. gemeente in 's-Gravenhage het hoog nodig, dat er gezorgd werd voor de behartiging der financiele belangen van de kerk naast het herderlijk bestuur, waarmede de kerkeraad belast was. Noodzakelijk was de instelling van een commissie van kundige en godsdienstlievende leden der gemeente voor de bezorging van alles, wat tot de instandhouding van de openbare godsdienst vereist wordt. Inv.nr. 635, notulen van 27 december 1819. Volgens de regeling, genomen door het Intermediair Aministratief Bestuur van het voormalig Gewest Holland, werden de leden van deze commissie voorgedragen door de kerkeraad ten getale van 10 en door de leden van de gemeente bij stemming algemeen aanvaard. Gekozen werden aldus: Coenraad Le Leu de Wilhem, François Jacob Gallé, Rudolph Baalde, Sibout Bollard, Pieter van Buren, Hieronymus van Alphen, Johan Hendrik Mollerus, Hendruk Schepman, L.J. Vitringa en Johannes Cornelis van der Kemp. Op hun eerste vergadering, gehouden op dinsdag 17 juli 1798 ten huize van C. Le Leu de Wilhem werd deze tot voorzitter en J.C. van der Kemp tot secretaris verkozen. Inv.nr. 634. De commissie werd ook wel kortweg Kerkelijke commissie genoemd en had de functie van de haar voorafgaande kerkmeesters. De kerkhervorming in 1572: De kerkhervorming heeft al in 1572 in Den Haag vaste voet gekregen. Vanaf dit jaar is de kerk aldaar gereformeerd. Dit berust op de 3 volgende gronden: 1e. een ordonnantie van 27 augustus 1572 van "Bailluw, Schoudt, Burgemeesteren ende Gerechte van den Hage, bij goetduncken van die van de Vroetschappe ende oeck advijs van den Gedeputeerden van de Staaten van Hollandt, conform ende naervolgende de goed intencie ende believen van de Prince van Orangne als Stadhouder ende Cappiteijn-generaal over Hollandt, Zeelandt, West-Vrieslandt ende Utrecht, van weghen de Conincklijke Majesteijt" "tot bescerminge ende bevrijinge van beijden den religiën", waarbij de kerk van de Predikheeren (de Kloosterkerk) ten behoeve van de gereformeerden gesteld zal worden en de Grote Kerk tot gebruik van de Katholieken zal gelaten worden. Register van lopende keuren, 1567-1579, nr. 1361, f. 80v. Oud Archief Den Haag. In 1572 hebben de gereformeerden dus vrijheid van godsdienstoefening. 2e. Rekening van de rentmeester Mathijs Benninck, bevattende de restanten van renten en landpachten der memoriegoederen, lopende over de jaren 1572-1578. Inv.nr. 96. Al de genoemde jaren was het één en dezelfde administratie van de genoemde rentmeester. Zeer vele posten lopen over 1572 en over de volgende jaren. En het is bekend, dat de Grote kerk in januari 1576 gebruikt werd voor de godsdienstoefeningen der gereformeerden. J. Smit. De vestiging van het protestantisme in den Haag en zijn eerste voorgangers. In: Nederl. archief voor kerkgeschiedenis. N.S. dl. 19, 1926. In 1572 kwam derhalve de opbrengst der memoriegoederen aan de gereformeerden. 3e. De eerste hervormde predikant van den Haag zal geweest zijn Michiel Andrieszoon. Deze was predikant te Vlissingen, vanwaar hij in juli 1572 naar den Haag ging, om in de zomer van 1573 naar Heenvliet te vertrekken. J. Smit. Michiel Andrieszoon. De eerste predikant van den Haag enz. In: Nederl. archief voor kerkgeschiedenis N.S. dl. 24, 1931. Hij werd opgevolgd door Jan Pieterszoon, ook met zijn Latijnse naam: Johannes Petri voorkomend Bijdragen van het bisdom Haarlem. IIX. blz. 116. , komende van Castricum. J. Smit. De vestiging van het protestantisme in den Haag en zijn eerste voorgangers. In: Nederl. archief voor kerkgeschiedenis. N.S. dl. 19, blz. 222. Index op de notulen en de correspondentie: Zeer nuttig was het besluit der vergadering van genoemde commissie van 30 oktober 1821, "om over te gaan tot het doen vervaardigen van een algemeen beredeneerd register der notulen en van alle inen uitgaande stukken". Dit werk werd gedaan door J.A. de Lussanet de la Sablonière, die in april 1822 de index op de notulen voltooid had tot het jaar 1822 en hem later bijwerkte tot 1825. Ook schreef hij de notulen uit het klad in het net over. Inv.nr. 635, notulen van 30 oktober 1821, 9 april 1822, 11 september 1823 en 11 februari 1825. De kerkmeesters en de rentmeester: Vanaf de stichting der kerk fungeerden de heren van de sociëteit als kerkmeesters Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage, hfdst. VIII, f. 400. hetwelk plaats had tot 1802, in welk jaar vier kerkmeesters voor de Nieuwe Kerk door het gemeentebestuur van Den Haag werden benoemd. Inv.nr. 475. Zoals uit de rekeningen blijkt, werden deze gehouden door de rentmeester en gesloten door de gecommitteerden van de sociëteit. Dit geschiedde aldus tot 1802, van welk jaar de rekening gehoord werd op 30 maart 1803 ter Kamer van Finantie. De rekening van 1803 werd gedaan in de vergadering van kerkmeesters, bij wie zulks verbleven is tot 1810, in welk jaar de Nieuwe Kerk over ging in het beheer van de commissie tot instandhouding van de openbare godsdienst. Inv.nrs. 465- 474. Het bezit en gebruik van de Nieuwe Kerk komt aan de N.H. Gemeente: Evenals de Grote en de Kloosterkerk ging ook de Nieuwe Kerk ingevolge het decreet van de Koning van Holland van 2 augustus 1808 op de N.H. gemeente over. Dit geschiedde de 30e van Lentemaand 1810. Op deze datum gaven de kerkmeesters van de Nieuwe Kerk, daartoe gequalificeerd door de burgemeester van Den Haag, aan de commissie uit de N.H. gemeente tot instandhouding van de openbare godsdienst ten behoeve van genoemde gemeente over, het volle bezit en het gebruik van deze kerk met het kerkhof, muur en hekken daar rondom, het kostershuis en erf, het stovenhuis en gebouwen, zoals deze tot dienst van de kerk in gebruik zijn, alsmede een maand recepis, groot in kapitaal een duizend gulden, gesproten uit het legaat, door Jonkvrouwe Gezula van der Helst vermaakt, en eindelijk alle goederen, meubelen en in het generaal alles, wat tot de genoemde kerk behoort en op een lijst gespecificeerd staat; welke kerk, gebouwen, recepis en goederen de genoemde commissie bij deze verklaarde aangenomen te hebben ten behoeve van de N.H. gemeente, alsook het onderhoud van genoemde kerk en gebouwen ten laste van voorz. gemeente te nemen. Betreffende de toren werd het volgende bepaald: dat de gemeente-commissie op zich zal nemen het onderhoud van de toren, (de kosten van het opwinden en schoonmaken en de gewone reparatie van de klok en het uurwerk daaronder begrepen) en dat daarentegen van stadswege aan de voorz. commissie elk jaar zal uitgekeerd worden een honderd en vijftig gulden, waarvoor de voorz. commissie op zich neemt het bovengemelde onderhoud van de toren tot het beloop van honderd gulden in het jaar, als zijnde hier nog speciaal bij bedongen, dat, zo het gemeld onderhoud in het een of ander jaar door welk toeval dan ook boven de 100 gulden mocht bedragen, het in zulk een geval nog bovendien van stadswege zal worden gedaan; dat ook het stedelijk bestuur van den Haag een vrije toegang op en tot de voorz. toren heeft, teneinde daardoor vanwege de politie zodanig gebruik zal kunnen gemaakt worden, als door haar nuttig en nodig geoordeeld zal mogen worden. Betreffende de somma van 6000 gulden, welke tot nog toe jaarlijks aan de kerk in plaats van interesten is betaald werd een oplossing gevonden. Inv.nr. 480. Kapellanieën en officiën: Ook moet de aandacht gevestigd worden op de stichtingsbrieven van capellanieën en officiën. Een capellanie is een stichting, waarvoor de stichter goederen beschikbaar heeft gesteld, welke hij vermaakt aan een leek met de last om een aantal missen aan een bepaald altaar te doen lezen door een priester naar zijn keuze. Deze priester, in de regel een kapelaan, wordt hiervoor bezoldigd uit de opbrengst van genoemde goederen. Ook bij het stichten van een officie worden door de stichter goederen bestemd tot godsdienstige doeleinden; het is een vrome stichting, waaraan ook een beneficium, een inkomen voor de beneficiant verbonden is; deze beneficiant moet een bevoegd geestelijke zijn, die de voorschriften van de stichter heeft te volbrengen. Prof. W. Nolet, Middeleeuwsche kerkelijke instellingen, blz. 169, 170. Inv.nrs. 12-15. Het bezit en gebruik van de Grote Kerk komt aan de Nederduits Hervormde Gemeente: Ingevolge het Koninklijk decreet van 2 augustus 1808 moesten de kerken en gebouwen met de daartoe behorende fondsen, welke voor de openbare eredienst gebruikt werden, in elke plaats overgaan in het bezit van die godsdienstige gezindheid, welke daarvan te voren zonder oppositie in de possessie was geweest, gelijk ook het onderhoud daarvan na 31 december 1809 tot last dezer gezindheid zou moeten komen. Ter voldoening aan dit decreet gaven kerkmeesters van de Grote of St. Jacobskerk op 30 maart 1810, als doortoe gequalificeerd door de burgemeester van Den Haag, aan de commissie uit de N.H. Gemeente tot instandhouding van de openbare godsdienst over, het volle bezit en het gebruik van genoemde kerk met het hier achter gelegen kostershuis en erf, gelijk ook de huizen rondom deze kerk; voorts 1/4 van de ontvangst van de pacht van de zeevismarkt, de erfpachten van de kerk behorende, alsook 6 stuks losrenten ten laste van het koninkrijk Holland, tezamen groot fl. 3.508,-; evenzo 3 stuks nationale schuldbrieven, tezamen groot fl. 2.500,- en 9 recepissen op maandgeld ten laste van Den Haag, tezamen groot fl. 9.400,- en eindelijk alle goederen, meubelen en in het generaal alles wat tot de genoemde kerk behoort, zoals op een lijst beschreven is. De genoemde commissie verklaarde deze kerk, gebouwen, fondsen en goederen overgenomen te hebben ten behoeve van de N.H. gemeente en mitsdien ook het onderhoud daarvan.Ten aanzien van de toren e.a. werden de volgende schikkingen gemaakt: Ofschoon het portaal, om in de toren en de kerk te komen, aan de kerk behoort, zal de stad niettemin belast blijven met het onderhoud van de gehele toren, zowel onder als boven de grond. De N.H. gemeente zal, zoals tot nu toe geschiedde, gebruik blijven maken van de opgang naar het orgel, van de zolder, waarop de blaasbalgen zijn, van de toegang tot op en over de luizolder om langs die weg naar de daken te gaan en eindelijk in het generaal, van alles, zoals het tot nu toe ten dienst van de kerk is geweest. De stad zal daarentegen profiteren al hetgeen bij het begraven van lijken wordt betaald voor het luiden der klokken en blijven gebruik maken van de wacht voor de klapperlieden, van de keurkamer voor het tinnegietersgilde, van het huisje voor de afslager, ook van de plaats op het kerkhof voor het afslaan der vis en het zetten van de riviervisbakken op kerkgrond, zonder van dit alles iets hoe genaamd ten behoeve van de kerk te betalen. En wat de schuld betreft, welke de stad meent ten laste van deze kerk te bestaan, daaruit zal niets ten nadele van haar kunnen voortspruiten. Het bezit en gebruik der Grote Kerk, die tot nog toe onder beheer van het plaatselijk bestuur stond, is alzo in 1810 gekomen aan de N.H. gemeente. Inv.nr. 37 en nr. 639, hiervan nr. 149. De kerkmeesters: Al voor de kerkhervorming hadden kerkmeesters, zoals blijkt uit de vorige afdeling, de financiële administratie van de kerkfabriek. Zij zorgden voor het onderhoud en deze zorg hebben wij in de loop der eeuwen steeds uitgeoefend. Blijkens de aanwezige archiefstukken werden de kerkmeesters van 1588 tot 1590 gekozen door de stadhouder, die de benoemingsbrief van mr. Pieter Hanneman, Joost Jacobsz. Hogenhouck, Glaude de Glarges en Aernt Bolk ondertekende als Maurice de Nassau. Zij hebben gedurende een jaar zitting van Lichtmis, 2 februari, tot Lichtmis. Inv.nr. 30. Bij octrooi van de Staten van Holland van 30 januari 1653 werden de kerkmeesters der St. Jacobskerk gekozen door de Magistraat, die uit haar midden gewoonlijk vier oudste burgemeesters aanwees als kerkmeesters. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage, f. 343 en 344. Zo werden de 24e januari 1654 benoemd: mr. Caspar van Kinschot, Raad in het Hof van Holland, Johan Sixti, mr. Phillips Doubleth, heer van Groenevelt, en mr. Hendrick Both van der Eem, de laatste drie zijnde oud-burgemeesters. Inv.nr. 31. Van 1672 tot 1702 kwam dit benoemingsrecht weer aan de stadhouder, Willem III, toe. Op 28 april 1796 werd door de gemeenteraad van 's-Gravenhage besloten, dat de kerkmeestersplaatsen in de Grote Kerk begeven zouden worden aan leden van genoemde raad en niet aan stemgerechtige burgers. Inv.nr. 32 en notulen van 24 januari 1796 in nr. 33. Kerkmeesters zouden slechts kunnen worden aangesteld voor de tijd, gedurende welke zij raadsleden zijn. Artikel één van het reglement voor kerkmeesters van de Grote of St. Jacobskerk, door het gemeentebestuur op 8 juli 1802 bekrachtigd, luidt dan ook: kerkmeesters zullen moeten zijn leden van het gemeentebestuur en van de gereformeerde religie. Inv.nr. 29. De Kloosterkerk eigendom van de Staten van Holland en West-Friesland: De kloostergebouwen met de kerk kwamen nu in eigendom van de Staten van Holland en West-Friesland A. Mulder . De Kloosterkerk te 's-Gravenhage. In: Die Haghe, Bijdragen en mededelingen, 1907, blz. 382-385. en werden beheerd door hun Gecommitteerde Raden Inv.nr. 403, rekening van 1763. , die bij resolutie van 20 december 1632 voor de eerste maal drie kerkmeesters verkozen. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage. f. 388. De kerk werd in 1810 "een domein van het land" genoemd. Inv.nr. 634. Notulen van 22 januari 1810. De rekening werd gedaan door de rentmeester; deze werd door de kerkmeesters benoemd, behalve de eerste, Johan Halling, die bij resolutie van de Staten van Holland, van 17 juli 1605, werd aangesteld. De rentmeester deed jaarlijks rekening ten overstaan van commissarissen der gecommitteerde Raden van genoemde staten. Overdracht van de kerken aan de commissie: Het Koninklijk Decreet van 2 augustus 1808 veroorzaakte de overgang van de kerkgebouwen en de daartoe behorende bezittingen aan de bovengenoemde commissie, zoals in de voorgaande inleidingen betreffende de Grote-, Klooster en Nieuwe Kerk is vermeld. Inv.nr. 639, ingekomen stuk nr. 132. De kerken komen hierdoor onder één en hetzelfde centraal beheer te staan, dat te voren van elke kerk afzonderlijk en verschillend was. De rekeningen: Uit de reeks der rekeningen blijkt, dat vanaf de vestiging van het protestantisme in den Haag in het jaar 1572 de administratie der kerkelijke financiën geschiedde door de kerkmeesters en door de rentmeester. De kerkmeesters zelf administreerden de gelden, gekomen van het beluiden en begraven der doden Inv.nrs. 108-112. , maar voor het houden van de rekening betreffende de kerkelijke goederen, zoals landhuren, erfpachten, renten en opbrengsten van andere onroerende goederen werd een rentmeester benoemd. Inv.nr. 111, f. 2. Zoals in 1572 Mathijs Benninck, die in 1579 gevolgd werd door Henrick Sijmonss. Van 1572 tot 1589 bestonden de rekeningen der kerkmeesters en die van de rentmeester naast elkaar, verschillende posten bevattend. Sinds 1589, het jaar waarin de gehele kerkelijke, financiële administratie in handen van de rentmeester kwam, hield de koster van de Grote Kerk een manuaal, waarin hij de inkomsten en uitgaven boekte, verkregen door het beluiden en begraven der doden. Van dit manuaal hield de rentmeester een contraboek. Inv.nr. 113. Eerst vanaf het jaar 1737 is het manuaal van de koster bewaard gebleven. Inv.nr. 312. De rentmeester nam elk jaar het batig saldo van het manuaal van de koster in zijn rekening op. De boekhouding voor de Grote Kerk duurde op deze manier voort tot 1810, in welk jaar deze kerk overging aan de commissie tot instandhouding en bevordering van de openbare godsdienst der N.H. gemeente te 's-Gravenhage. De rekening van de rentmeester en van de koster werden opgenomen en gesloten door de kerkmeesters. Inv.nr. 33, notulen van 28 juni 1749. Volgens een ordonnantie van schout, burgemeesters, schepenen en regeerders van 's-Gravenhage van 18 april 1641 moest bij het doen der rekening van de rentmeester een gecommitteerde uit de magistraat tegenwoordig zijn. Mr. Jacob de Riemer. Beschrijving van 's-Gravenhage, f. 352.
- Dr.mr. J.W. Verburgt en R. Grootveld
- Archieven Haags Gemeentearchief
- archief
- 0282-01
- Religie en Levensbeschouwing
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer