Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

(0681-01) Parochie van de H.H. Antonius en Lodewijk

1 januari 1764 - 1 januari 1987

Oprichting parochie: In 1853 werd in Nederland de hiërarchie van de Rooms-katholieke Kerk hersteld; hetgeen tot gevolg had dat de staties werden opgeheven en de bisschop van Haarlem in 's-Gravenhage vier parochies oprichtte: de H. Jacobus in de Oude Molstraat, de H. Antonius van Padua, de H. Willebrordus en de H. Theresia, terwijl in Scheveningen de H. Antonius Abt parochiekerk werd. De parochies kregen in tegenstelling met voorheen in de staties nu duidelijke grensomschrijvingen en een officieel kerkbestuur voor het beheer van de materiële zaken.Hoezeer de mensen hun pastoor Opdenkamp waardeerden, bleek in 1862 duidelijk bij zijn onverwacht overlijden: artikelen in verschillende kranten en een aktie voor een marmeren monument op zijn graf. Maar toen het bestuur van het kerkhof zo'n groots grafmonument ontraadde, besteedde men het bijeengebrachte geld voor een gevelversiering van de kerk en liet men in het kerkportaal een marmeren steen inmetselen met een latijns opschrift van de volgende inhoud: "Ter dankbare herinnering aan de zeereerwaarde pater H.A. Opdenkamp hebben zijn erkentelijke parochianen en vrienden, in het derde jaar na zijn overlijden, op 27 juli 1865 de beelden geplaatst van de Goede Herder en van de beschermheiligen de H. Antonius van Padua en de H. Lodewijk IXe".Bij de bouw van de kerk was de H. Antonius van Padua tot patroon gekozen en wegens de connecties met de franse ambassade was daar de patroon van Frankrijk, de H. Lodewijk, aan toegevoegd; de oude ambassadekapel had in de volksmond altijd 'Frankrijks kerk' geheten, maar ook nu gaven de mensen een eigen naam aan de kerk 'Boschkant', omdat hij toen aan de rand van het Haagse Bos was gebouwd. In 1868 werd de heer W. Rütter te Kevelaer opdracht gegeven een nieuw orgel te leveren; het oude werd verkocht aan pastoor Groen te Middelburg.Pastoor B. Schoonbeek was een man die geen gelegenheid voor het vieren van een jubileum liet voorbijgaan; Klooster-, priester-, pastoorsjubilea en het halve eeuwfeest van de kerk. Hij spaarde ook moeite noch kosten om de kerkschatten te vermeerderen: veel zilverwerk stamt uit zijn pastoorstijd. Ook de verbouwing van de kerk en de pastorie die beiden uitbreiding behoefden, nam hij energiek ter hand. Na vele moeizame pogingen lukte het hem grond voor de nodige uitbreiding te bemachtigen. Uiteindelijk stemde de franse regering er mee in hun kanselarij in de Casuariestraat 44 te ruilen met het huis Nieuwe Uitleg 10 dat het kerkbestuur daarvoor had gekocht. Toen kon aan architect W.B. Liefland de opdracht gegeven worden om de tekeningen voor de verbouwing te maken. De bouw werd in maart 1896 gegund aan aannemer J.P.J. Lorrie. De verbouwing - die in mei 1897 voltooid was - bestond hoofdzakelijk in het achterwaarts uitbouwen van het priesterkoor met tribunes en de daarbij behorende trappenhuizen, alsmede de bouw van de sacristie, de doopkapel en het repetitielokaal. In 1905 werd een stal die grensde aan de absis van de kerk aangekocht, aanvankelijk voor tuin, maar later zou dit stukje grond opgaan in het Bethlehemcomplex.'s-Gravenhage breidde zich uit en het territorium van de parochie groeide mee. Men liep met plannen voor een hulpkerk en na gesprekken met de provinciaal van de franciscanen, werd kapelaan Gilissen in 1910 al min of meer aangesteld tot bouwheer van de nieuw te stichten kerk. In 1911 had men het oog laten vallen op een terrein aan de Koningskade, maar deze plaats werd door de bisschop van Haarlem niet goedgekeurd. Uiteindelijk werd na veel praten met o.a. het gemeentebestuur die aanvankelijk de grond alleen in erfpacht wilde geven - 1918 het terrein aan de Wassenaarseweg (later hoek Neuhuyskade) gekocht, precies aan de andere kant van het Haagse Bos dan de moederkerk. Architect A.J. Kropholler begon de tekeningen te maken, De bouwcommissie ontving in 1919 van enkele firma's de opgave betreffende de onkosten voor de bouw van een kerk met toren en tijdelijke pastorie. De bouwcommissie besloot - na diverse discussies en ruggespraak met de architect - dat de tijdsomstandigheden een uitvoering van het werk in eigen beheer wettigde. Pastoor A. Bulters van de moederkerk legde op 12 augustus 1920 de eerste steen van de kerk die de H. Paschalis van Baylonals patroon kreeg. De kerk werd in mei 1922 plechtig geconsacreerd door mgr. A.J. Callier, bisschop van Haarlem.De hulpkerk viel aanvankelijk onder het kerkbestuur van de Boskant, maar werd in mei 1922 al tot zelfstandige parochiekerk verheven, waarbij een regeling voor de bezittingen en de schulden werd getroffen. De moederkerk zat nog een jaar verwikkeld in een proces dat architect Kropholler tegen haar had aangespannen in verband met vermeend te weinig uitgekeerde provisie; de Commissie van Geschillen der Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst deed op 22 november 1923 uitspraak. Rectoraat en parochie: In verband met de oprichting en bouw van de nieuwe parochiekerk in de wijk Morgenstond werd op 30 oktober 1955 de status van de moeder- en dochterkerk gewijzigd: de Boskantkerk in de binnenstad werd een zelfstandig rectoraat en heette voortaan het rectoraat van St. Antonius van Padua (waar het bisdom de titel pastoor handhaafde), terwijl de kerk in de wijk Morgenstond parochie werd en als titel kreeg: de H.H. Antonius en Lodewijk. Deze naamsverwisseling gebeurde, omdat men meende dat het nodig was om de oorlogsschade-uitkering voor de bouw van de kerk in Morgenstond te mogen bestemmen.Al in 1954 was het bestuur van de St. Willibrordus Vereniging begonnen in de wijk Morgenstond met de bouw van een dubbele Ulo-school in de Exlostraat en een dubbele meisjesschool aan de Maartensdijklaan (later St. Caeciliaschool geheten) ten gunste van de nieuwe parochie. In 1957 nam het gezamelijk kerkbestuur van de Boskant en Morgenstond - na enige jaren huur betaald te hebben - de dubbele jongensschool (Kardinaal de Jongschool geheten) in de Tinaarlostraat van de gemeente over. Dit gezamelijke kerkbestuur fungeerde in 1958-1959 ook nog als bouwcommissie voor de lagere en kleuterscholen in de wijk Bouwlust. De definitieve scheiding tussen de parochies Boskant en Morgenstond had in augustus 1960 met bisschoppelijke goedkeuring plaats door een definitieve scheiding van bezittingen en schulden van beide kerken. Nieuwe kerk: Ondertussen waren de grond en de opstallen van het afgebrande ambassadehotel in 1805 door de Commissarissen van het Gedeputeerde Bestuur van Holland verkocht aan timmerman P. Bodinot, die het terrein in 1822 weer aan pastoor Lochman verkocht die er een prachtige pastorietuin van liet maken. In 1824 kocht de gezant de tuin weer terug, waarin de paters uiteindelijk maar toestemden om de goede verhoudingen niet te schaden; in 1826 gaf de gezant echter het vruchtgebruik van de tuin weer aan de paters.In die tijd was pastoor Lochman al jaren op zoek naar een geschikt terrein voor een nieuwe en grotere kerk, maar hij kon nergens slagen. Tenslotte besloot hij alles te beproeven om het eigendom van het gehele ambassadeterrein met alles wat er op stond te verkrijgen; zo kon er tevens een einde komen aan een al jaren durende onzekere rechtstoestand. Het zou echter tot 1840 duren voor een overeenkomst bereikt kon worden. Toen machtigde de koning zijn gezant het terrein bij notariële akte te verkopen onder de volgende voorwaarden: de R.K. Gemeente moest de koopprijs (f. 19.200,-) en alle verdere kosten betalen; er moest een gang gemaakt worden ter breedte van 1,13 meter langs de gehele lengte van de kanselarij met een ingang aan de Casuariestraat (de gang zou eigendom zijn én van de kerk én van de kanselarij); in de kerk moesten twee tribunes worden ingericht voor de franse gezant; en zou er eventueel de katholieke godsdienst niet meer worden uitgeoefend, dan keerde alles zonder schadeloosstelling terug in het bezit van Frankrijk. In de notariële akte van 9 maart 1842 wordt het terrein als volgt omschreven: de tuin aan de Prinsessegracht, de binnenplaats met ingang en Roetpoort, het koetshuis op de plaats, een gebouwtje, de pastorie, de kerk en nog een koetshuis met stal gelegen aan de overzijde van de Casuariestraat (welke tegen de betaalde koopprijs van f. 7.500,- aan prins Frederik der Nederlanden in eigendom moest worden overgedaan). Pastoor Lochman had nu zijn handen vrij en begon aanstonds met de uitvoering van zijn plannen voor een nieuwe kerk aan de Prinsessegracht. Nadat bij beschikking van de minister van Staat, directeur-generaal voor de zaken van de R.K. Eeredienst, op 8 april 1843 vergunning voor de bouw was verleend, werd de bouw van de kerk, naar ontwerp van architect W. van der Horst, aanbesteed en opgedragen aan de aannemers Dolman en Perquin voor een bedrag van f. 112.600,-; als opzichter bij de werkzaamheden fungeerde de heer Gaillard. In sommige boeken wordt architect Suys uit Brussel als bouwmeester van de kerk vermeld.[3] Dit is in dit archief niet te vinden: er is steeds alleen maar sprake van architect W. van der Horst, die ook de tekeningen en het bestek zou hebben gemaakt. Wel heeft architect Suys blijkens brieven aan de pastoor aanwijzingen gegeven en detailtekeningen gemaakt voor de klokkentoren, de communiebanken en de altaren.[4] Ook is van elders bekend dat architect Suys - met toezicht op de bouw door architect W. van der Horst - de Mozes en Aaron te Amsterdam (1837-1841) en de H. Antonius te Haarlem (1842-1844) voor franciscaanse pastoors heeft gebouwd. Minstens had architect W. van der Horst het toezicht op de uitvoering. Een bouwcommissie die door de regering was geëist en waarvan de pastoor president was, zou bij de bouw de belangen van de parochie behartigen en de financiële zaken regelen. Om aan het benodigde geld te komen werd een geldlening uitgeschreven, een plan gemaakt voor het verhuren van zitplaatsen in de nieuwe kerk en bedelbrieven geschreven aan de koning, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, de gemeenteraad en zelfs aan de keizer van Oostenrijk.Op 13 juni 1843 (de feestdag van de H. Antonius, patroon van de nieuwe kerk, terwijl men voorheen sprak van Frankrijkskerk) werd een houten kruis opgericht op de plaats waar het hoofdaltaar zou komen en de eerste steen gelegd door mgr. Innocentius Ferrieri, vice-superior van de Hollandse Zending. Op 14 juli 1844 werd de eerste dienst in de toen half-voltooide kerk gehouden; 20 juli 1845 was de kerk geheel gereed en 7 oktober 1846 werd de kerk plechtig geconsacreerd door mgr. van Wijckersloot. De sculpturen van de altaren waren van marmer met verguld koperen belegsels en echt zilveren drijfwerken; ze kwamen uit de werkplaatsen van de firma Te Poel en Stoltefus. Tijdens de bouw van de kerk werd de pastoor met zijn bouwcommissie door de koning van Frankrijk gemachtigd om ook als bouwcommissie voor de bouw van een nieuwe kanselarij op te treden, welk bouwwerk ook aan aannemer Dolman werd gegund. Na al die bouwperikelen werd de aandacht weer volledig op de zielzorg gericht, wat zich onder andere uitte in de oprichting van de broederschap van de H. Kruisweg (1847) en wat later van het Genootschap van de H. Kindsheid (1852). Jesuiten en minderbroeders: In tegenstelling met de meeste andere grotere steden van ons land is er vóór de reformatie van de XVIe eeuw in 's-Gravenhage geen minderbroedersklooster geweest. De stad bood wel verblijf aan gezanten van vreemde mogendheden en het waren de gezanten van katholieke landen die, toen hier de katholieke kerken gesloten moesten worden, hun ambassade-kapellen voor het publiek openstelden tot ergernis van de predikanten. Dat gold met name voor Frankrijk, Venetië, Portugal en later - na de vrede van Munster - ook voor het Duitse keizerrijk en Spanje. Veelal bedienden de paters jesuiten de ambassade-kapellen, maar in de XVIIIe eeuw brak er in bijna alle landen een hevige vervolging van de Sociëteit van Jezus los. In 1708 werden de jesuiten door de Staten van Holland verdreven en zo werd in Den Haag de zolderkerk aan de Nobelstraat gesloten. De Staten hadden echter niets te vertellen over de ambassadekapellen, maar in 1767 ondertekende de koning van Spanje het verbanningsdecreet waardoor de jesuiten ook de Spaanse kapel in 's-Gravenhage moesten verlaten en in 1768 moesten de leden van de Sociëteit ook de Franse ambassade aan de Casuariestraat verlaten. De minderbroeders die sinds 1710 aan de keizerlijke kapel van de Duitse ambassade waren verbonden, werden gevraagd voor beide genoemde ambassadekapellen. De keizerlijke kapel van de Duitse ambassade hebben de minderbroeders bediend tot 1803, het jaar dat het duitse keizerrijk werd opgeheven. Aan de overname van de Spaanse kapel had de kerkelijke overheid - zoals trouwens bij de meeste aanstellingen van plaatsvervangers voor de verdreven jesuiten - de clausule toegevoegd: tot de jesuiten in het rustig bezit van de statie kunnen terugkeren; in 1807 namen de jesuiten de statie weer over. Hieruit is de latere Theresia van Avila parochie ontstaan. Tijdelijke kerk: Voor de Boskantkerk aan de Prinsessegracht was de Tweede Wereldoorlog fataal. Op 10 mei 1940 werd de kerk en de pastorie ernstig gehavend door enkele bommen die in de onmiddellijke omgeving neervielen, en later op het eind van de oorlog zijn kerk en pastorie geheel uitgebrand bij het bombardement van het Bezuidenhout op 3 maart 1945, waarbij het Korte Voorhout werd getroffen en de brand naar de kerk oversloeg. Gelukkig konden kerk en pastorie ontruimd worden, zodat het kerkzilver, het archief, het huisraad, e.d. gered konden worden.Tijdelijk kon men van het bestuur van de Nederlandse R.K. Centrale Vereniging ter Bescherming van Meisjes de panden Nieuwe Havenstraat 74 en 76 huren voor noodpastorie. Maar na enkele jaren probeerde het bestuur de paters er weer uit te krijgen om de panden voor de vereniging te kunnen gebruiken. Aanvankelijk wilde het kerkbestuur het Rosa-patronaat aan de Zwarteweg 15 voor pastorie inrichten, maar toen de provincie van de franciscanen eind 1951 de beschikking kreeg over het huis Rijnstraat 16, ging het kerkbestuur onderhandelen met de firma die de helft van het huis als kantoor huurde. De firma verhuisde met hun kantoor naar de Zwarteweg 15 en het huis Rijnstraat 16 werd van de franciscanen gehuurd en begin 1955 als pastorie in gebruik genomen.Ondertussen kerkte men in kapellen en keek men uit naar overname van een kerk of nieuwbouw. In 1946 kreeg het kerkbestuur de gelegenheid op de Fluwelenburgwal een tijdelijk stenen noodkerkje te bouwen, dat tot eind 1983 dienst zou blijven doen. Voor een definitieve nieuwe kerk zijn er allerlei plannen geweest; nieuwbouw op de oude plek aan de Prinsessegracht, huur van de Duits-Evangelische kerk aan het Bleijenburg en koop van de gereformeerde Oosterkerk aan de Zuid-Oost Buitensingel (later Oranje Buitensingel geheten). In 1983 werd met de bouw van een nieuwe kerk gestart op de Fluwelenburgwal, deels op het terrein van de noodkerk. De ruïne aan de Prinsessegracht moest begin 1952 wegens instortingsgevaar gedeeltelijk worden gesloopt: de voorgevel van de pastorie aan de Casuariestraat en de Prinsessegracht tot en met de eerste etage, de binnenmuren tot een schuine lijn onder 45° naar de voorgevel en de kerktoren een meter verlagen. Zo bleef de ruïne staan tot op 20 maart 1954 de inspectie der Domeinen van de Staat der Nederlanden de grond met de opstallen kocht voor de bouw van het ministerie van Financiën. Op 2 februari 1956 werd de kerkelijke indeling van Nederland van vijf op zeven bisdommen gebracht, waarbij het Haarlemse diocees werd verdeeld in het bisdom Haarlem en het bisdom Rotterdam. Voortaan viel 's-Gravenhage onder het bisdom Rotterdam. De herbouw van de Boskantkerk werd ook enigszins doorkruist door de enorme woningbouw in het zuid-oosten van Den Haag. Een rapport van het Katholiek Sociaal Kerkelijk Instituut kwam tot de conclusie dat de herbouw van een grote door de franciscanen bediende kerk beter in die stadsuitbreiding kon plaats vinden. Toen zekerheid was verkregen dat de franciscanen in de binnenstad middels een rectoraat de zielzorg zouden kunnen blijven uitoefenen en daar ook te zijner tijd een klooster mochten bouwen, stemde de provinciaal van de franciscanen in met het voorstel van de bisschop. Eerst zou het de wijk Leyenburg worden, maar al gauw verzocht de bisschop van Haarlem om de grotere nieuwe wijk Morgenstond te nemen. Eind september 1953 verhuisde pastoor Em. Pompen met zijn kapelaans J. Kwaaitaal en C. Lindenhoff naar Morgenstond. Nog datzelfde jaar begon men met de bouw van een houten noodkerk. De nieuwe kerk in Morgenstond werd ontworpen door ir. Wouters uit Wassenaar met medewerking van prof. ir. F. Peutz uit Heerlen, terwijl ook architect Dom. Böhm invloed heeft gehad bij de tot standkoming van het ontwerp. In de zomer van 1956 werd de bouw gegund aan aannemer W. Thunissen uit Heemstede. De eerste steen werd gelegd op 7 juli 1957 door mgr. M.A. Jansen, bisschop van Rotterdam, die op donderdag 13 november 1958 de kerk plechtig consacreerde. Verpleging van zieken door broeders: Omdat de pogingen om deze nieuwe stichting aan zusters toe te vertrouwen mislukten, trad het kerkbestuur in onderhandelingen met de congregatie van de broeders van St. Joannes de Deo, waarvan het moederhuis gevestigd was in Montabaur aan de Lahn. In 1894 namen vijf broeders hun intrek in het huis op Plaats 13 voor ziekenverpleging; de broeders namen ook met verlof van het kerkbestuur soms een pensionair in huis op. In 1899 werd het huis vergroot op kosten van de broederscongregatie. Het onderhoud van het oude huis werd steeds duurder en toen degene die al ten tijde van mej. van der Schooren de kelder als wijnkelder in huur had, het huis wel wilde kopen, ging het kerkbestuur op zoek naar een geschikte nieuwe woning voor de broeders. Na lang onderhandelen kon het kerkbestuur in 1917 eindelijk uit een faillissement het pand Prinsessegracht 8 kopen, maar het gebouw was verhuurd aan het ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Het contract kon per 1 februari 1918 ontbonden worden. Ondertussen was het huis Plaats 13 verkocht. Voor het tijdelijk onderkomen van de broeders werd een huis in de Javastraat 58 gehuurd, totdat de Prinsessegracht 8 ontruimd was en verbouwd en ingericht zou zijn voor huisvesting van de broeders.In 1921 schreef de vicarius der Nederlandse broeders van St. Joannes de Deo dat het convent van de broeders in Den Haag het meest ten dienste gestaan had van middenstand en armen, en dat met de voordelen verbonden aan de verpleging van enkele meer gegoeden, zelfs nog met die van pension en geldelijke steun van weldoeners, niet veel meer dan een bestaan gevonden werd. Sinds de oprichting van het Nederlands vicariaat van de congregatie bracht het onbezoldigd werken van de broeders de congregatie in moeilijkheden en daarom dacht men dat het contract met het kerkbestuur betreffende de ziekenverpleging opgezegd zou moeten worden. In feite gebeurde dit met ingang van 1 mei 1923. Verpleging van kraamvrouwen door zusters: Daar de pastoor bij testamentaire beschikking de bestemming van het huis mocht bepalen, werd na het vertrek van de broeders het huis bestemd tot inrichting voor verpleging van kraamvrouwen onder leiding van de zusters van de H. Carolus Borromaeus. Twee gegoede dames richtten een stichting op onder de naam R.K. Vrouwenkliniek Bethlehem. De stichting was geen parochiële instelling van weldadigheid, maar werd gerangschikt onder de liefdewerken voortgekomen uit de federatie van de Haagse Derde Orde Verenigingen. In 1931 huurde het bestuur van Bethlehem een stuk grond achter de kerk van de parochie in verband met de uitbreiding van het complex die op kosten van de stichting nog enkele jaren zou vergen.Op 10 mei 1940 werd de kliniek door bommen getroffen en ernstig beschadigd, waarbij de kraamvrouwen tijdelijk werden geëvacueerd en - zoal later bleek - zelfs twee baby's werden verwisseld. Gelukkig kon het gebouw spoedig hersteld worden en weer in gebruik genomen. Bij het bombardement in maart 1945, dat voor de parochiekerk fataal werd, bleef de Bethlehemkliniek gespaard. In 1942 schonk het kerkbestuur de panden Prinsessegracht 8 en Casuariestraat 46 en 48 met bovenwoning aan de stichting R.K. Vrouwenkliniek Bethlehem. De andere panden van het complex waren al eigendom van de stichting. Met ingang van 1 januari 1948 is de kliniek verkocht aan het Algemeen Katholiek Ziekenfonds St. Joannes de Deo. Tevens werd besloten geleidelijk tot algehele liquidatie van de stichting over te gaan. Aangezien volgens de statuten van de stichting een eventueel overschot bij opheffing van de stichting ter beschikking moest komen van de parochie, werd het geld gestort in het fonds voor kerkenbouw, waarvan de Morgenstond en later de nieuwe kerk aan de Fluwelen Burgwal zouden profiteren. In 1959 was de liquidatie voltooid. Franse kapel: De Franse kapel bestond in de XVIIe eeuw uit slechts één kamer binnen het zogenaamde 'hotel' van de gezant; hier werden voor hem en zijn huisgenoten kerkdiensten gehouden, maar ook stadsgenoten werden in die tijd toegelaten. In 1711 kocht de gezant voor zijn regering een uitgebreid terrein rond de huidige Casuariestraat en Prinsessegracht, waar hij voor zijn gevolg in een naburig straatje huizen liet bouwen, terwijl in zijn ambtswoning een nieuwe kapel werd ingericht. Hierheen kwamen echter zoveel mensen ter kerke, dat reeds in 1712 een nieuwe kapel moest worden ingericht. De buitengewone toeloop van kerkgangers deed de jesuiten pogingen ondernemen om hun gesloten kerkje in de Nobelstraat weer voor kerkelijke diensten te heropenen, maar de pogingen mislukten telkens. Daarna zochten de nog aan de ambassade verbonden jesuiten naar middelen om de ambassadekapel te verruimen, maar het Franse hof was niet genegen in de behoefte van een grotere kerkgelegenheid te voorzien. Ten einde raad namen de jesuiten en de gelovigen zelf het werk ter hand. De nog steeds gesloten jesuitenkerk in de Nobelstraat werd uitgebroken en de materialen en ornamenten gebruikt voor de bouw en inrichting van de nieuwe kerk die in 1763 gereed kwam. Uitwendig leek het niet op een kerk, doch inwendig was het een stichtend bedehuis. De ingang was in de Casuariestraat, vandaar kwam men op een binnenplaats waar links de toegang tot de kapel was.[1] Pater Wilhelmus van Wichem S.J. deed hier de eerste eucharistieviering.[2] Toen - zoals we reeds zagen - in 1768 de jesuiten de statie van de Franse ambassade moesten verlaten, vroeg de gezant aan de provinciaal van de minderbroeders te Mechelen om twee paters voor de bediening van zijn kapel. Zo kwamen de eerste minderbroeders Joannes Langestraat en zijn medewerker Joannes de Bitter naar de Franse ambassade te 's-Gravenhage. Aan de kapel bediend door de minderbroeders werden al in 1769 alle aflaten en voorrechten geschonken welke aan andere kerken van de Orde verleend waren; de broederschap van de Zalige Dood werd nieuw leven ingeblazen en een afdeling van de Derde Orde van St. Franciscus werd opgericht. De werkkring van de paters breidde zich uit: het aantal dopelingen en bekeerlingen nam toe zoals uit de boeken blijkt. Al in 1770 werd hun door de provinciaal der minderbroeders een tweede medewerker gegeven en in 1782 zelfs een derde kapelaan. Bij de grote brand van de Franse legatie in de nacht van 26 op 27 maart 1782 bleef de kapel gelukkig gespaard. Onheilspellender werd de toestand toen in 1789 de Franse revolutie uitbrak: het heidendom werd staatsgodsdienst, de koning onthoofd, priesters gekerkerd en verdreven, kerkelijke goederen geconfisceerd. In 1795 vertrok de franse gezant uit Den Haag en in 1795 werd de kapel voor het publiek gesloten, terwijl de koster de opdracht kreeg om het kostbaar zilver, alsmede drie kostbare kazuifels en de antipendia aan Frankrijks zaakgelastigde af te geven. Het decreet van de Nationale Conventie liet echter de mogelijkheid open om de kapel te huren, waartoe de paters en enkele burgers van 's-Gravenhage hun toevlucht namen; en de kerkelijke overheid gaf verlof om de kapel als statie te openen. Voor de paters braken de magere jaren aan: ontvingen zij eerst als 'kapelaans' van de Franse gezant een jaarlijks traktement, nu waren ze zelfs verplicht f. 1000,- aan huur op te brengen; dit was ook een van de redenen waarom mgr. Ciamberlani, vice-superior van de Hollandse Zending, de statie de pastoorsrechten van dopen en huwelijksinzegening schonk. In 1802 gelukte het pastoor Joannes de Bitter om van de zware huursom af te komen: de uitoefening van de katholieke godsdienst zou voortaan geschieden onder toezicht van de Franse legatie, de kapel was toegankelijk voor burgers, aan het eind van de diensten moest een vastgesteld gebed worden gebeden zoals dat door het concordaat voor de republiek en de consuls was bepaald en overeenkomstig deze beschikkingen hoefde men voor het gebruik van de kapel geen enkele vergoeding meer te betalen. De paters woonden in die tijd afzonderlijk in verschillende huizen: van pater Langestraat weten we bv. dat hij gewoond heeft op de "Fluweele Burgwal naast Maasdam". In het jaar 1804 schreef pater Joannes de Bitter aan de franse gezant, dat de paters binnen vier maanden van woonplaats moesten veranderen en vroeg daarom de leegstaande gebouwtjes, de keukens misschien, welke van het in 1782 afgebrande hotel van de gezant nog restten, te mogen bezetten en tot een geschikt woonhuis te verbouwen op kosten van de paters. Na ongeveer een half jaar kreeg hij van de zaakgelastigde antwoord: dat het de paters door de gezant de Semonville werd toegestaan het lokaal aangrenzend aan de kapel te bewonen, met uitzondering van de stallen en het gedeelte dat door de portier gebruikt werd. Zij zouden echter dan verplicht zijn een trap te laten maken welke zou leiden naar de tribune van de gezant in de kapel; voorts moesten zij het lokaal in goede staat onderhouden en alle onkosten dragen. Aldus geschiedde en in 1806 was de nieuwe pastorie gereed: het gebouw stond links van de poortingang in de Casuariestraat. Schenking van huisvesting: Mej. S. van der Schooren schonk bij holografisch testament in 1893 haar huis met toebehoren aan de Plaats 13 aan de parochie van de H.H. Antonius en Lodewijk onder de volgende voorwaarden: "dat dit huis zal bestemd blijven ter kosteloze huisvesting van R.K. Liefdezusters, die voldoende middelen bezitten ter voorziening in haar bestaan, en ter doel hebbende de verpleging of oppassing van zieken in eigen woning; maar zo omstandigheden dit eischen, zal dit huis ook mogen gebezigd worden tot jongenjuffrouwenschool voor lager- of middelbaar onderwijs, voor naai- en breischool, doch geenszins voor bewaar-, aanvang- of kleinkinderschool, maar altijd zoo, dat het verplegen van zieken in hunne woningen de hoofdzaak blijve, tenzij de pastoor van de R.K. Parochiekerk van den H. Antonius alhier het noodig mocht oordelen om daarover anders te beslissen; dat, indien in dat huis eene kapel mocht worden opgericht, in die kapel wekelijks zullen gelezen worden twee Heiligen Diensten voor de zielerust der familie van der Schooren; en dat zolang die kapel ontbreekt deze wekelijkse Heiligen Missen zullen worden opgedragen in de Parochiekerk van den Heiligen Antonius alhier". Scholen: Pastoor Bulters betreurde het zeer dat de parochie geen eigen scholen had. Er was wel een jongensschool in het parochiegebied, maar die stond onder het beheer van de Bijzondere Raad der Vereniging van de H. Vincentius te 's-Gravenhage. Toen de broeders van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria in 1921 aankondigden dat de de school aan de Zuid-Oost Binnensingel 66 (later Uilebomen wegens personeelsgebrek gingen verlaten, kreeg pastoor Bulters in januari 1923 de kans bij de reorganisatie de school te kopen. Meteen werden aangrenzende panden aan de Zuid-Oost Binnensingel 67, 68, 69 en 70 aangekocht en werd de school uitgebreid en grondig verbouwd met ook een ingang aan de Hekkelaan waar de meisjesschool gevestigd zou worden.In de jaren 1950 en 1960 ontvolkte de binnenstad steeds meer, hetgeen de scholen leerlingen ging kosten. De jongens- en meisjesscholen werden samengevoegd en leegstaande lokalen aan derden verhuurd. Enige tijd later werden nog meer leerkrachten ontslagen en klassen samengevoegd. In 1966 - er waren toen nog maar drie leerkrachten aan de school verbonden - werd de school opgeheven en de gebouwen aan de gemeente verkocht.

Vervaardiger
  • H.C. Kesseler (Franciscaans Archivariaat in Nederland, 1984)
Collectie
  • Archieven Haags Gemeentearchief
Type
  • archief
Identificatienummer van Haags Gemeentearchief
  • 0681-01
Trefwoorden
  • Welzijn en Sociale zorg
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
De Oorlogsbronnen.nl nieuwsbrief bevat een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
WO2NETMinisterie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards