Kunsthistorische vrouwen van weleer : de eerste generatie in Nederland vóór 1921
In deze studie gaat de auteur na in welke maten de kunsthistorische vrouwen van de eerste generatie bijdroegen aan de uitbouw van de nieuwe kunsthistorische discipline en waar zij tewerkgesteld werden. Het vak kunstgeschiedenis werd in 1921 een volwaardige doctoraatstudie in Nederland. Het kreeg daarmee een hogere academische status en de eerste lichting kon opgeleid worden. Het grote verschil met de kunsthistorici van voor 1921 is dat deze laatste een amalgaam van opleidingen had gevolgd of via zelfstudie hun kennis hadden verworven. Bij de bestudering van de historie van de kunstgeschiedenis in Nederland valt het op dat er van meet af aan een groot aantal vrouwelijke studenten was. Verschillende elementen in deze colleges sloten namelijk goed aan bij hun belevingswereld. Rond 1900 bestond er een relatief groot aanbod van hoger opgeleide meisjes uit de burgerij. Daar ging het ideaal van de thuiszittende vrouw gepaard met het idee dat deze vrouwen als echtgenote en opvoedster een bepaalde culturele kennis moesten hebben. Maar er waren ook vrouwelijke studenten die de colleges volgden met een beroepsperspectief voor ogen. Vrouwen maakten als vrije beroepsbeoefenaren reeds naam met hun kunsthistorische publicaties vanaf het eind van de negentiende eeuw. In de eerste decennia van de twintigste eeuw deden vrouwen als professionele beroepskrachten hun intrede aan de universiteiten en in de musea. Het zijn vooral deze academisch gevormde vrouwen die in dit boek een forum krijgen. Proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam. 476 p. : ill. ; 24 cm.
- Marcus-de Groot, Yvette (Yvette Florence), 1955-
- NIOD Bibliotheek
- Text
- ocn783170756
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer