Sionshofje
Dit werd bij akte van 9 juli 1480 gesticht door Huge van Swieten en Luytgairt Claysdr. van Boshuysen, zijn vrouw. Voor het onderhoud schonken zij drie schuldbrieven van in totaal 89 nobel, een rentebrief van 2 schelling per jaar en een huis aan de Breestraat, hoek Lombardsteeg. Na hun dood zou hun inboedel aan het hofje komen, behalve de boeken, die op het Huis te Swieten onder Zoeterwoude moesten blijven, en hun goud, zilver en juwelen. In de twaalf huisjes in het blok Papegracht-Langebrug-Lange Schoolsteeg, waarvan er twee wat groter waren dan de overige, zouden 14 personen wonen met hun vrouwen. De laatsten moesten bij de dood van hun man vertrekken met achterlating van de helft van de inboedel en van hun andere bezittingen. Het hofje stond onder toezicht van de commandeur van de Duitse Orde als pastoor van de St. Pietersparochie en de vier Huiszittenmeesters van die parochie, die jaarlijks twee regenten (bewaarders of regeerders genoemd) zouden aanstellen. Soms werd het hofje bij rechtshandelingen alleen door de Huiszittenmeesters vertegenwoordigd, soms door de regenten alleen, en soms door beiden samen, zoals uit de stukken blijkt. Het hofje werd in 1667/1668 van de Papengracht naar de St. Josephsteeg - thans Sionsteeg - verplaatst. Zie Geïll. Beschr. p. 115. De bepaling dat de weduwen het hofje moesten verlaten, was aanleiding dat Emerentia Banning, vrouw van mr. Jacob van Brouchoven, in 1641 ten behoeve van deze vrouwen vier huisjes liet bouwen, aangrenzend aan het hofje in de Lange Schoolsteeg. De stichteres behield zich het recht voor ook andere vrouwen hierin te laten wonen. Na haar dood zouden de regenten van Sion niet meer dan twee huisjes aan vrouwen van buiten mogen vergeven . Het hofje werd meestal aangeduid als "Aelmoeshuyse of armenhuyse van Syon", ook wel klooster of gasthuis van Sion. De bewoners ontvingen jaarlijks een voet of quartier rundvlees met het zout om het te kunnen zouten, een half achtendeel boter, een kaas, 3 gulden 10 stuivers om turf te kopen, 6 pond kaarsen in de zes wintermaanden, elke week twee tarwebroden, dagelijks een pint goed 2 guldensbier, op iedere dag van de vier hoogtijden elk 4 stuivers en de mannen jaarlijks een hemd en een paar schoenen (Orlers, Beschrijving der stadt Leyden ed. 1641 p. 144-146).
- series
- II
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer