Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Vereeniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden (VVSL), (1623) 1900-1972 (1990).

1 januari 1990

Geschiedenis van het archief: INLEIDING I.VERENIGING VROUWELIJKE STUDENTEN LEIDEN A. Geschiedenis Oprichting In 1878 nam Maria Slothouwer de stap om als eerste meisje in Leiden te gaan studeren. Zij zal het niet gemakkelijk gehad hebben. Meisjes die aan het eind van de vorige eeuw gingen studeren, konden op weinig bijval rekenen, de reacties varieerden van welwillende belangstelling tot principiële afwijzing (1). De dames Nelly Cohen Stuart, Jo Reudler en Annie de Waal besloten de geïsoleerde positie van de vrouwelijke studenten te veranderen onder het motto 'Geen studerend meisje mag het in Leiden eenzaam hebben". Na vele besprekingen werd op 27 januari 1900 ten huize van Nelly Cohen Stuart tot de oprichting van het Leesgezelschap der Vrouwelijke Studenten te Leiden besloten. Van de dertig vrouwelijk studenten traden dertien meisjes tot dit leesgezelschap toe. Het leesgezelschap liet een portefeuille rondgaan met literaire en feministische tijdschriften. Enkele hoogleraren stonden tijdschriften af voor de maandelijkse leesavonden bij Nelly Cohen Stuart thuis, die overigens weinig weerklank vonden. In april van het zelfde jaar ging er een circulaire rond onder de vrouwelijke studenten om de opzet van het Leesgezelschap te veranderen. Hierdoor konden ook meisjes die niet in Leiden woonachtig waren tot het gezelschap toetreden. Besloten werd tot het houden van maandelijkse wetenschappelijke voordrachten en in mei 1900 werd de naam gewijzigd in de Vereeniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden. Men heeft altijd de oprichting van het leesgezelschap als de geboorte van de V.V.S.L. gezien en de jaarlijkse diës dan ook steeds op 27 januari gehouden. Het houden van wetenschappelijke voordrachten bleek goed aan te slaan en men besloot naar een eigen ruimte uit te kijken. Een verzoek hiervoor werd gericht aan het College van Curatoren van de Leidsche Universiteit (2). Een van de kamers van het Academiegebouw werd ter beschikking gesteld aan de V.V.S.L. Er was nog geen sprake van een hechte onderlinge band en men hoopte dit te kunnen bevorderen door een eigen clubruimte. In februari 1902 werden de bovenzalen van Restaurant Ceres op Papengracht 23 gehuurd. Naast de maandelijkse bijeenkomsten werd er nu ook één maal per week een theeuurtje gehouden wat een groot succes bleek te zijn. Doel De vereniging stelde zich ten doel de onderlinge omgang van de vrouwelijke studenten te bevorderen, haar belangen te behartigen en bij te dragen tot de algemene ontwikkeling van haar leden. Later kwam hier bij het bevorderen van de bloei van de Leidse Universiteit in eigen kring. Dit trachtte men te bereiken door o.m. het inrichten en in stand houden van een eigen clubgebouw; bijeenkomsten tot het houden van lezingen en het verdedigen van stellingen; het bijeenhouden en in stand houden van een bibliotheek; het oprichten van subverenigingen; samenwerking met andere vrouwelijke studentenverenigingen. Erkenning binnen het universitaire leven en daarbuiten In 1906 kreeg de V.V.S.L. rechtspersoonlijkheid. De officiële erkenning door de Academische Senaat kwam in oktober 1911. De V.V.S.L. kreeg nu haar eigen bank in het Groot Auditorium zodat het bestuur de vereniging kon vertegenwoordigen bij officiële gelegenheden. Door de vele uitnodigingen die het bestuur ontving bleek dat de V.V.S.L. volledig geaccepteerd was in het Leids studentenleven. Het contact met de Universiteit was uitstekend te noemen. Ieder jaar ging het bestuur op bezoek bij de Rector Magnificus en de Secretaris van de Academische Senaat. Zij stuurde een vertegenwoordiging naar promoties, oraties, afscheidsredes en begrafenissen van professoren. Ook buiten het Universitaire leven nam de V.V.S.L. langzamerhand een vaste plaats in. De leden van het bestuur hadden zitting in verschillende comités, bijvoorbeeld voor de huldiging van belangrijke personen, herbouw van monumentale gebouwen of de oprichting van standbeelden. Veel leden verleenden hun medewerking aan collectes ten behoeve van een goed doel of werkten mee aan de 3-oktoberfeesten. In januari 1937 werd de Leidsche Bul opgericht. Dit was een vereniging waarvan alleen de oudbestuursleden van de V.V.S.L. lid van konden worden. De doelstelling was het contact tussen de oudbestuursleden en de V.V.S.L. te behouden en te versterken. Het bestuur van de V.V.S.L. vormde tevens het bestuur van de Leidsche Bul. Het is te zien als een adviesorgaan. De leden gaven niet alleen financiële steun maar stonden het bestuur van de V.V.S.L. ook bij in aangelegenheden de V.V.S.L. betreffende. In april 1965 werd de Stichting Reunistenfonds V.V.S.L. opgericht, ontstaan uit het Ledenfonds der V. V.S.L. dat ten doel had het zo nodig verlenen van een financiële tegemoetkoming aan leden en de gehele of gedeeltelijke bestrijding van kosten, die op alle leden drukten. De doelstelling van het Reünistenfonds V'. V.S.L. was wat uitgebreider: de bevordering van de bloei van de te V.V.S.L. door o.a. het verlenen van subsidies. Het clubgebouw In 1903 moest de V.V.S.L. de clubruimte in het Restaurant Ceres verlaten en een ander onderkomen zoeken en vond dit in het gebouw van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Doordat het ledental zich uitbreidde, werden er meer kamers gehuurd. De V.V.S.L. kreeg nu beschikking over een conversatiekamer met een piano en biljart, een bibliotheek en een eetzaal. Voor de eetzaal werd een Commissie voor Koffie en Eettafel, vanaf 1934 Huishoudcommissie genoemd, ingesteld. Langzamerhand groeide het idee om een eigen clubgebouw te hebben. In 1925 werd het Eigen Huis Fonds opgericht om geld bijeen te brengen voor een eigen gebouw, wat resulteerde in 1928 tot de koop van het pand Rapenburg 65. De aankoop is niet geheel zonder problemen verlopen. Het huis behoorde toe aan burgemeester De Gijselaar, die het maar niets vond dat meisjes iets anders deden dan de huishouding verzorgen en een vrouwelijke quaestor kon hij helemaal niet waarderen. Hij wilde zijn huis dan ook niet afstaan aan de V.V.S.L. Het gebouw is toen door een van de vaders van de bestuursleden gekocht en weer doorverkocht aan de V.V.S.L. Tot aan de fusie met het Leidsch Studenten Corps bleef dit het clubgebouw van de V.V.S.L. In 1952 kwam er een nieuwe eetzaal en in 1958 werd de club geheel verbouwd. Tijdens deze verbouwing kwamen er naast een 15e-eeuws wapenschild ook nog twee nissen met 18-eeuws beeldhouwwerk tevoorschijn (3). Deze grote verbouwing werd onder meer bekostigd door een restauratiefonds en een obligatielening (4). De commissies De belangstelling van de leden was in de beginjaren van de V.V.S.L. niet groot. Het bestuur probeerde dit al in 1902 te veranderen door het instellen van faculteitsvergaderingen om zo het contact op studieterrein te bevorderen. Hier werden lezingen en heftige debatten gevoerd. De literaire faculteit beperkte zich in het begin tot het doen circuleren van de leesportefeuille, dit was het begin van de bibliotheek, want de boeken van de literaire faculteit werden vermaakt aan de club. De bibliotheek werd jaarlijks uitgebreid door onder andere giften van VVSèles die na hun doctoraalexamen de bibliotheek met een boek verrijkten. De beginjaren gingen gepaard met zoeken naar een bepaalde vorm, met serieuze en daardoor vaak, volgens de leden, saaie bijeenkomsten. In de komende jaren zou er gestreefd worden naar een combinatie van serieuze en gezellige bijeenkomsten. Het bestuur organiseerde in eerste instantie alle activiteiten zelf, vaak groeiden deze uit tot een jaarlijks terugkerende traditie waardoor het bestuur de organisatie hiervan uit handen moest geven aan een speciaal hiervoor in het leven geroepen commissie met een eigen bestuur en eigen verantwoordelijkheid. Zoals bijvoorbeeld het Sint Nicolaasfeest, voor het eerst georganiseerd in 1901, voor een aantal kinderen uit behoeftige families in Leiden. De adressen werden door het Leger des Heils verstrekt en twaalf gezinnen werden uitgezocht. Dit was voor de meeste leden het eerste contact met sociaal minder welgestelden. Kleding en speelgoed werden door de leden zelf gemaakt en al vrij snel werd dit een taak van de novieten. Een traditie die tot 1972 gehandhaafd bleef, alleen waren toen de minder bedeelden in Leiden vervangen door projecten uit de Derde Wereld. Het eerste Sint Nicolaasfeest werd gehouden in een leegstaand huis in Vreeswijk. Het feest werd een groot succes en men besloot dit jaarlijks te organiseren. De Sint Nicolaascommissie werd ingesteld met een eigen bestuur en eigen verantwoordelijkheid, zoals het inzamelen van geld onder de studenten en docenten (5). De Sint Nicolaascommissie groeide uit tot het sociale gezicht van de V.V.S.L. Het eerste lustrum in 1905 werd een groot succes en voor herhaling vatbaar zodat ook hiervoor in 1920 een speciale lustrumcommissie ingesteld moest worden. De lustrumfeesten duurden drie dagen die begonnen met een intocht van de reünisten vanaf het station, langs het stadhuis waar de burgemeester bloemen aanbood, langs de club en tenslotte naar het academiegebouw waar de Rector Magnificus en de Secretaris van de Senaat de feestvierders voorbij zagen komen. Vervolgens werd het lustrum door de praeses van de V.V.S.L. in de Pieterskerk voor geopend verklaard, waarna overal in de stad reünistenlunches werden gehouden. De daaropvolgende dagen werden gevuld met lunches op de club, een Carousseldemonstratie, de uitreiking van de lustrumalmanak aan de leden, een theecabaret en nog veel meer festiviteiten. Ter afsluiting bracht de toneelvereniging van de V.V.S.L. een galastuk met bal na. Ook de burgerij werd niet vergeten in deze dagen en ook deze feesten werden in de loop van de jaren steeds veelvuldiger. Vanaf 1955 werd er dan ook binnen de lustrumcommissie een subcommissie, de burgerijcommissie, ingesteld om deze feesten te begeleiden. Subverenigingen De subverenigingen hadden net als de commissies een eigen bestuur met eigen verantwoordelijkheid en alleen als zij twintig of meer leden telden, konden zij voor subsidie in aanmerking komen. Ook konden corporaties door het bestuur worden erkend; streekgezelschappen, waarvan alleen die leden van de V.V.S.L. lid konden worden die uit de desbetreffende streek kwamen. De Vrouwelijke Studenten Roeivereniging De Vliet, opgericht in 1905, en de Toneelclub van de V.V.S.L., opgericht in 1908, zijn de oudste subverenigingen. De Toneelclub ontwikkelde zich tot een bloeiende vereniging die op allerlei festiviteiten binnen de vereniging het gebeuren kwam opluisteren met zang en spel; zelfs op de theemiddagen van de dames professoren ontbrak zij niet. Veel bekende mensen uit de Nederlandse toneelwereld hebben hun medewerking verleend aan uitvoeringen van de Toneelclub van de V.V.S.L. (6). De commissies, subverenigingen en faculteitskringen waren erg belangrijk. Zij hielden de band met de leden vast, vooral toen het ledenaantal groeide. Al heel lang was er een vraag naar jaarclubs, wat lange tijd door het bestuur werd afgewezen. Pas in de jaren dertig, toen het ledenaantal sterk steeg en daardoor de onderlinge band minder werd zag, men de noodzaak van kleine clubs in. Mede door het grote aantal leden leek het het bestuur wenselijk om een eigen cluborgaan te hebben, waarin de leden op de hoogte gehouden werden van het wel en wee van hun vereniging: op 15 februari 1930 verscheen het eerste exemplaar van de Nitor. Een aantal jaren voor het verschijnen van de eerste Almanak in 1922, had het bestuur de leden en oud-leden al gepolst over de noodzaak van een eigen Almanak. Het clubleven Het clubleven ging in de jaren twintig een periode van uitbouw en bloei tegemoet. Het kreeg een vast patroon dat tot in de jaren zestig bleef voortbestaan. Voor de aspirantleden begon het clubleven in september tijdens het novitiaat, waarin zij kennismaakten met het bestuur, de subverenigingen en disputen en vooral met het gevoel een V.V.S.èle te zijn. De maanden na het novitiaat tot aan de kerstvakantie was het leven op de club vol activiteiten. De eerstejaars waren vanaf 1923 verplicht thee te schenken op de wekelijkse theemiddagen, rond 3 oktober was er een hutspotmaaltijd op de club. De maand november stond in het teken van het komende Sint Nicolaasfeest. Ook hier moesten de eerstejaars veel voor doen zoals het maken van kleding en speelgoed. In december werd de Almanak van het L.S.C. aangeboden. Na de kerstvakantie vond op 27 januari de jaarlijkse Diës plaats. Daarna volgde de Diës Natalis van de Universiteit. Na het officiële gedeelte van deze dag volgden een uitgebreide thee en een diner op de club. De theemiddag met de dames van de professoren was de laatste officiële daad van het bestuur voor het tijdens de jaarvergadering in februari aftrad. Nu volgde tot aan de zomervakantie een rustige periode op de club. Dit zal veelal te maken hebben gehad met de tentamentijd van de leden en het mooie weer. De verjaardag van de koningin (31 augustus) werd altijd gevierd met een oranjeborrel op de club. Oorlogsjaren en de Civitas Academica Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden er enige weken geen colleges gegeven, velen leden keerden terug naar hun ouderlijk huis in afwachting van de gebeurtenissen. Op 20 mei 1940 werden de academische werkzaamheden weer hervat zo ook het clubleven. Er werd een novitiaatsprogramma voorgelegd aan de ledenvergadering. Men besloot in verband met de moeilijke omstandigheden een kort novitiaat te houden, echter wel met revue. De revue was zo'n belangrijk onderdeel geworden van het novitiaatsprogramma dat men dit niet kon weglaten. In de inauguratierede ter opluistering van het novitiaat 1940 benadrukte de praeses mejuffrouw De Leeuw de band met het huis Van Oranje. Zij besloot haar rede met het tweede couplet van het Wilhelmus hetgeen toen een diepere betekenis had. Na de rede van professor Cleveringa op 26 november 1940 en de daarop spontane staking van de Leidse studenten greep de bezetter in. De Leidse Universiteit werd gesloten, de studentenorganisaties opgeheven. De bestuurskamer van de club werd verzegeld, de quaestrix onderging een uitgebreid verhoor en op alle geldelijke bezittingen van de V.V.S.L. werd beslag gelegd. Het clubgebouw van De Vliet werd nu trefpunt voor de nog in Leiden aanwezige leden. In 1941 ontbonden de sportclubs zichzelf en een nieuw onderkomen werd gevonden bij Thea, de kokkin van de V.V.S.L. In 1941 werd voorlopig het laatste novitiaat gehouden. Vanaf het moment dat de Leidse Universiteit gesloten werd zetten een aantal studenten hun studie elders voort, zoals in Amsterdam waar een nieuw dispuut Eva in ballingschap werd opgericht, dat na de oorlog als Eva bleef voortbestaan. De jaren na de oorlog kenmerkten zich door de wil van studenten en professoren om een eenheid te vormen. Men trachtte door de Civitas Academica het ideaal eenheid en samenwerking te verwezenlijken. De Civitas Academica moest een gemeenschap zijn die steunde op de grondvesten van de Universiteit en haar doeleinde nastreefde. De taak van de Universiteit bestond niet alleen uit wetenschapsbeoefening maar ook uit vorming der alumni tot dragers van geestelijke waarden. Het meest werd er gesproken over twee gezelligheidsverenigingen voor alle studenten, te weten het Leids Studenten Corps voor de mannelijke studenten en de V.V.S.L. voor alle vrouwelijke studenten. Men dacht met deze twee studentenverenigingen alle maatschappelijke groeperingen uit de maatschappij samen te brengen om zo door onderlinge contacten meer begrip voor elkaars denkbeelden en levenswijze te krijgen. Dit is te vergelijken met de Doorbraakgedachte die in en vlak na de Tweede Wereldoorlog in kleine kring leefde (7). Ook de Academische Senaat ging zich bezighouden met vernieuwingsplannen. Al de verschillende discussiegroepen tussen hoogleraren onderling en met de studenten resulteerden op 16 november 1945 uiteindelijk in de oprichting van de Stichting Pro Civitate Academica Lugduno onder leiding van de Civitas Raad, later het Consilium genoemd. Men betrad veel nieuwe terreinen, het contact met de oud-studenten werd gelegd omdat men inzag dat zij de Universiteit naar buiten toe konden vertegenwoordigen. In het pand Rapenburg 34 werd het Prytaneum gevestigd, een onmisbaar middelpunt van de Civitas. Van hieruit werkten alle commissies, de Mensa, de Universitaire gezondheidszorg, de redactie van het Leids Universiteits Blad was hier gevestigd, ook werden hier nationale en internationale manifestaties, sport- en kunstmanifestaties gehouden. De V.V.S.L. bracht echter al vrij snel na de oorlog, ondanks de civitasgedachte, de clubsfeer terug naar de tijd van voor 1940. Helemaal terug was onmogelijk maar veel van de oude waarden keerden terug. Deels omdat men zich onzeker voelde over de toekomst, maar ook omdat de meeste leden uit behoudende rnilieus kwamen. Het novitiaat van 1945 illustreerde dat. Het bestuur was van mening dat de novieten niet direct geïnaugureerd konden worden aangezien de resultaten niet voldoende waren, de novieten waren slordig en vertoonden een gebrek aan manieren en stijl. Een stijlcommissie werd in het leven geroepen en twee maanden later achtte het bestuur de tijd rijp voor de novieten om alsnog geïnaugureerd te worden. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog liep het ledenaantal sterk op en floreerden de subverenigingen. De fusie Begin jaren zestig echter vroeg men zich af of de V.V.S.L. wel zo goed functioneerde. Onderzoek naar inhoud en doelstelling van de vereniging bleek nodig te zijn. Uit het rapport van het Sociologisch instituut ingesteld door de Stichting Pro Civitate Academica Lugduno Batava uit 1958 (8) kwam naar voren dat meer dan de helft van de vrouwelijke studenten de persoonlijkheidsontwikkeling als een belangrijk aspect van de academische studie beschouwde. Verder kwam uit dit onderzoek naar voren dat slechts een kleine groep zich verbonden voelde met de vereniging. Deze groep kwam voort uit de hogere milieus waar een studietraditie aanwezig was. Zij bekleedde tevens de leidinggevende functies binnen de vereniging. Het gevaar dreigde dat de vereniging zich in een isolement begaf. Het bestuur herkende veel in dit rapport en stelde een sociologische werkgroep in die nader op dit onderzoek moest ingaan. Het bestuur legde de nadruk op de persoonlijkheidsontwikkeling en niet op het sociale isolement waarin de club dreigde te geraken. Er werd een studiementorenplan ontwikkeld en cursussen georganiseerd voor de leden op het vlak van naaien, koken en make-up. In het begin van de jaren zestig zag men nog niet de noodzaak in de structuur van de vereniging aan te passen aan de tijd. Dat kwam pas in de tweede helft van de jaren zestig toen er zoveel rnaatschappelijke omwentelingen plaatsvonden dat men ook binnen de V.V.S.L. zich afvroeg of zij in haar huidige vorm, als bolwerk van verouderde tradities, nog wel bestaansrecht had. De kritiek die de V.V.S.L. kreeg was dat men zich te weinig met politieke en maatschappelijke problemen bezig hield. De V.V.S.L-disputen namen de kritiek hoog op en ontwierpen een disputenplan (9). Dit hield in dat een centraal onderwerp ter discussie werd gesteld en de verschillende disputen hiervan een onderdeel uitwerkten. Het bestuur van 1968-1969 heeft daadwerkelijk geprobeerd de structuur van de vereniging te veranderen. Men trachtte in de komende jaren een ander beleid door te voeren zoals het openstellen van de club voor alle civitasleden, hetgeen inhield dat alle leden en niet-leden gelijke rechten kregen. De gedachte aan een open club had tot gevolg dat veel leden hun lidmaatschap opzegden. In 1970 werden er werkgroepen opgericht om een aantal alternatieven te onderzoeken te weten: - op de oude voet doorgaan, dat wil zeggen ongemengd blijven; - het V.V.S.L.-lidmaatschap openstellen voor jongens; - samenwerken met het L.S.C. Het eerste alternatief, ongemengd blijven, paste niet meer in de tijd. Bovendien zou de V.V.S.L. dan binnen een paar jaar tijd failliet gaan. Daarnaast hadden de meeste aankomende studentes op gemengde scholen gezeten en voelden velen niet meer voor een specifieke vrouwenvereniging. Het tweede alternatief viel ook af, aangezien men niet wist hoeveel jongens tot de V.V.S.L. zouden willen toetreden en de noodzakelijke aanpassingen aan het gebouw Rapenburg 65 te duur zouden worden. Bleef over het derde alternatief, samenwerken met het L.S.C. De historische achtergronden en doelstellingen van de V.V.S.L. en het L.S.C. kwamen overeen. Vanaf december 1970 waren er tussen het collegium van het L.S.C. en het bestuur van de V.V.S.L. informele besprekingen over een eventuele fusie. De V.V.S.L. had laten blijken dat zij verandering nastreefde. Het woord was nu aan het L.S.C. Ook binnen het L.S.C. was men zich bewust van de maatschappelijke veranderingen. Steeds meer leden gaven blijk van een kritische houding tegenover de tradities en waarden binnen het L.S.C. Ook hier werd een onderzoek ingesteld onder de leden om te zien of men nog kon rekenen op de inzet van de leden. Uit het onderzoek bleek dat het collectief denken over de vereniging verdwenen was. De corpsleden gingen in toenemende mate hun vertier buiten de sociëteit zoeken. De monopolie-positie als dé gezelligheidsvereniging had het L.S.C. al na de Tweede Wereldoorlog verloren, in de jaren zestig werd echter ook haar positie in het leven van de corpsstudenten aangetast. Het ledenaantal daalde, dit had tot gevolg dat de omzet daalde waardoor het L.S.C. er financieel slecht voor kwam te staan. De gedachte aan samenwerking met de V.V.S.L. kwam op. Het collegium was van mening dat de mentaliteitsverandering was doorgebroken die voor een fusie een gunstig klimaat had geschapen. De activiteiten op het gebied van cultuur, vormingswerk en sport zouden gebaat zijn bij een gemengde vereniging. In mei 1971 werd het bestuur van de V.V.S.L. voor de eerste maal officieel door het collegium uitgenodigd om over de fusie te onderhandelen. Na een maand van overleg waren het bestuur en het collegiurn het met elkaar eens over de fusievoorwaarden. Dit werd eerst aan de leden van beide verenigingen voorgelegd. Op 16 juni 1971 vond bij beide verenigingen een ledenvergadering plaats. Het bestuur en het collegium vroegen hun leden een principebesluit te nemen over de fusie. De voorstellen werden goedgekeurd. Het principebesluit was genomen en het bestuur en het collegium, die tezamen de Fusiecommissie zouden vormen, konden aan de slag. Er werden drie commissies ingesteld, die de Fusiecommissie zouden gaan adviseren, bestaande uit een Juridische Commissie (Jurico), een Bouwcommissie (Boco) en een Planningscommissie (Placo) (10). Op I januari 1972 werd een samenwerkingsovereenkomst van kracht en verlieten de èles hun clubgebouw om in te trekken bij de jongens in de Breestraat. Het zou nog twee jaar duren voor de fusie een feit was en de V.V.S.L. als vereniging werd opgeheven om zich aan te sluiten bij het L.S.C., vanaf dat moment Leidse Studentenvereniging Minerva. Met dezelfde vooruitstrevende blik waarrnee de eerste vrouwelijke studenten het initiatief namen om de V.V.S.L. op te richten, zag de V.V.S.L. nu in dat de tijd rijp was voor een gemengde vereniging.

Vervaardiger
  • Besturen van de commissies van de V.V.S.L. , 1901-1972
Collectie
  • Archieven Erfgoed Leiden en Omstreken
Type
  • archief
Identificatienummer van Erfgoed Leiden en Omstreken
  • NL-LdnRAL-0545
Trefwoorden
  • vrijetijdsbesteding
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
De Oorlogsbronnen.nl nieuwsbrief bevat een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards