Militair gezag in de provincie Utrecht
Militair gezag Militair Gezag is de wettelijke benaming voor de militaire overheid die tijdens de staat van oorlog en de staat van beleg is toegerust met bijzondere bevoegdheden, noodzakelijk met het oog op de uitvoering van de militaire taak ter handhaving van de veiligheid. Deze bijzondere bevoegdheden zijn in de eerste plaats vastgelegd in de Oorlogswet van 23 mei 1899, Stb. 128. Een in 1941 te Londen ingestelde commissie, die tot taak had na te gaan of deze Oorlogswet aanpassing behoefde, kwam tot de conclusie de wet buiten toepassing te laten en de bevoegdheden van het MG in een bijzonder wetsbesluit te regelen. Bij KB van 11 september 1943 (Wetsbesluit D 60 van 4 september 1944) werd door de regering in Londen de bijzondere staat van beleg geregeld, waarop het Militair Gezag (MG) in de jaren 1944-1946 werd gebaseerd. Bij de terugtrekking van de vijand werd het ontruimde gebied in bijzondere staat van beleg verklaard en kreeg het MG de taak orde op zaken te stellen. Dit hield voornamelijk in: de handhaving van de openbare orde, het onderhouden van contacten tussen de plaatselijke en (via de SHAEF . Supreme Headquarters Allied Expeditionary Forces. ) geallieerde militaire autoriteiten en het nemen van de noodzakelijke bestuursmaatregelen. Hierbij werd (vooral) rekening gehouden met de omstandigheid dat de centrale overheid zich nog in Londen bevond en een deel van de lagere burgerlijke overheid in Nederland ontbrak of niet betrouwbaar was door verzet, oorlogshandelingen, collaboratie en zuivering. Het MG bestond voor een groot deel uit niet-militairen die voor deze gelegenh eid waren gemilitariseerd. Het MG functioneerde in Nederland van 14 september 1944 (toen Maastricht als eerste grote gemeente werd bevrijd) tot 4 maart 1946 (toen het MG werd opgeheven). Eind januari 1943 werd bij beschikking van de minister van Oorlog, O.C.A. van Lidth de Jeude, in Londen het bureau Militair Gezag ingericht. Tot hoofd van het bureau werd de majoor van de Generale Staf J.H. Kruls benoemd. Hij werd belast met de taak "het verrichten van de voorbereidende arbeid met betrekking tot de uitoefening van het militair gezag in Nederland". Kruls nam de opbouw voortvarend ter hand en hij benoemde officieren (Engelandvaarders), veelal burgers met een baan op de regeringskantoren of in het bedrijfsleven. Deze werden vervolgens opgeleid (in theorie en in de militaire praktijk) en voorbereid op de taken die hun in bevrijd gebied zouden wachten. Eind 1943 ontstond wrijving tussen Kruls en enkele ministers en tussen ministers onderling over de bevoegdheden van het MG en over welke kwartiermakers na de bevrijding naar Nederland zouden afreizen. Bovendien was koningin Wilhelmina niet van plan om Kruls na de bevrijding in Nederland tot Chef-Staf MG te benoemen. Kruls dacht intussen dat die mening nog wel zou veranderen (pas in september 1944 zou Wilhelmina toestemmen) en ging onverdroten voort met het aanstellen van militair personeel. In april 1944 bestond dat uit 175 officieren en 565 onderofficieren en manschappen. Bij KB van 9 juli 1944 werd door de regering in Londen het MG officieel ingesteld. Men kende naast een Stafbureau en Secretariaat een Bureau Repatriëring, een Bureau Grensbewaking en maximaal 15 secties: I: Binnenlandse Zaken II: Juridische Zaken (en Kampen) III: Politie IV: Luchtbescherming en Brandweer V: Financiën VI: Economische Zaken VII: Transport VIII: Volksgezondheid IX: Openbare Werken X: Arbeidszaken XI: Voorlichting XII: PTT en Censuur XIII: Sociale Zaken (en Rode Kruis) XIV: Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen XV: Oost- en West-Indische Zaken. Toen in september 1944 de bevrijding nabij scheen, vormde de regering bij KB de militaire verzetsorganisatie Binnenlandse Strijdkrachten (BS), onder bevel van prins Bernhard, die deel uitmaakte van de koninklijke landmacht. De BS werd samengesteld uit leden van de Ordedienst (OD), Knokploegen (KP) en de Raad van Verzet (RVV). Bij de bevrijding van het zuiden, oosten en noorden van het land vocht de BS met de geallieerden mee. Uit hen werden de stoottroepen gevormd. Het MG was (voor een deel) al in Brussel gevestigd, toen Maastricht op 14 september 1944 werd bevrijd, en kon ternauwernood zijn bevoegdheden veiligstellen tegenover leden van de OD, die het militair gezag aldaar wilden opeisen. In het algemeen kon het MG zich tijdens zijn onverwachts lange bestaan moeilijk profileren. Een verklaring daarvoor waren onder andere de competentiegeschillen met de regering, burgerlijke bestuursorganen, verzets- en andere (para)militaire organisaties op het gebied van openbare orde en bestuursvoorzieningen. Het MG eiste wekelijkse rapportage van zijn militaire commissarissen in de provincies en de districten. Met de regering was geen (regelmatige) rapportage afgesproken, waardoor misverstanden en conflicten met Londen niet konden uitblijven: initiatieven en besluiten doorkruisten elkaar nogal eens. Een belangrijk geschilpunt van Kruls met de ministers (uitgezonderd Van Lidth) was zijn bezwaar tegen de te vroege komst van minister-kwartiermakers naar bevrijd gebied, die volgens hem weinig konden uitrichten en het MG voor de voeten liepen. "Zeker, zodra de gehele regering zich in Nederland zou kunnen vestigen en daar de beschikking zou hebben over goed werkende departementen en diensten, zou de taak van het MG van karakter veranderen", volgens Kruls. Kruls schitterde door afwezigheid bij de aankomst van vijf "kwartiermakers" (waaronder de minister-president) op 25 november 1944 op het vliegveld bij Eindhoven. Pas na het aantreden van het derde kabinet Gerbrandy op 23 februari 1945 zou de samenwerking tussen MG en regering verbeteren. De felste critici van Kruls (Burger, Van Heuven Goedhart en Van den Tempel) waren, mede op aandringen van Wilhelmina, niet opgenomen in dit nieuwe kabinet. De regering bepaalde een meer uniforme en positieve houding ten aanzien van het MG. Men besefte ook beter dat het MG veel te maken had met en opereerde binnen de directieven van het SHAEF, het geallieerd hoofdkwartier. En Kruls besefte zijn ondergeschiktheid aan en de noodzaak tot samenwerking met de regering beter. Gebrek aan communicatie speelde ook binnen het MG een rol. Zo bleek de afstand van de staf MG te Brussel en het uitvoerend personeel in bevrijd gebied een handicap. Provinciale (en districts-) militaire commissarissen moesten soms een maand op antwoord wachten. Deze situatie verbeterde door de verplaatsing van de Staf MG, begin april 1945 naar Breda en in mei 1945 naar Den Haag. Aanleiding tot coördinatie van bevoegdheden met het MG gaven ook de activiteiten van het College van Vertrouwensmannen. Het college was door de regering ingesteld en diende in bezet gebied als een voorlopige regering allerlei maatregelen voor de overgangstijd (o.a. zuivering en benoemingen voor belangrijke bestuursposten) voor te bereiden ten behoeve van zijn hoofdtaak: "het handhaven van orde en rust". Dat het College lange tijd (augustus 1944-februari 1945) onkundig was van eerder door de regering genomen besluiten op voornoemd gebied en de aanvankelijk toebedeelde rol van het MG daarin, deed het College enigszins in het luchtledig werken en belastte de verstandhouding met het MG. Uiteindelijk bleef het College in zijn activiteit beperkt en breidde het MG zijn gezag met het bevrijde gebied uit. Op 23 mei 1945 werd het College door Gerbrandy opgeheven. Eenmaal gevestigd in Den Haag stelden de secties van het MG zich in verbinding met de ministeries om zich te beraden over de (gedeeltelijke) overdracht van hun werkzaamheden. Sectie VI (Economische Zaken) was de eerste sectie die opgeheven werd. In juli 1945 werd begonnen met de geleidelijke opheffing van de provinciale militaire commissariaten. Zij werden per 1 oktober 1945 opgevolgd door Afdelings Militaire Commissariaten (AMC's), zoals het AMC voor Zuid-Holland en Zeeland. Op 4 maart 1946 werd het MG geliquideerd. De afwikkeling van de werkzaamheden werd opgedragen aan het Afwikkelingsbureau Militair Gezag. Het MG heeft, zeker in vergelijking met België, de toestand in bevrijd Nederland vrij spoedig gestabiliseerd en er tal van stimulerende en corrigerende maatregelen genomen: - het heeft met succes geprotesteerd tegen plundering en vernieling door geallieerde troepen; - de opvang bevorderd van tienduizenden evacués in het zuiden en de hulpverlening aan bezet gebied gestimuleerd. onder andere door oprichting van de Nationale Centrale voor Hulpverlening in Nederland en de Hulpactie Rode Kruis; - materiële hulp aan het onderwijs geboden; - brandweer, luchtbescherming en grensbewaking op peil gebracht; - mobiele colonnes en politiereserves gevormd voor de inzet benoorden de rivieren; - herstel bevorderd van de infrastructuur: PTT- verbindingen, kanalen en spoorwegen; - pers, omroep en censuur gereorganiseerd; - de geallieerden gestimuleerd om voldoende voedsel, zeep en medicamenten naar het bevrijde gebied te zenden; - prioriteit gegeven aan de nod en van de mijnwerkers; - efficiënt gebruik gemaakt van vrachtwagens via het Centraal Transportbureau; - het College van Algemene Commissarissen voor Landbouw, Handel en Nijverheid ingesteld, dat door lagere overheidsorganen leiding gaf op economisch gebied; - gestimuleerd tot het herstel van gasfabrieken en elektrische centrales en de distributie van grondstoffen en energie; - de Nederlandse belangen bevorderd bij het verdelen van de oorlogsbuit; - de aanvoer op gang gebracht van door het Nederlandse Voedselaankoopbureau en het Netherlands Office for Relief and Rehabilitation aangekochte voedselvoorraden en goederen; - de droogmaking van Walcheren voorbereid; - lonen en prijzen gestabiliseerd en een (royale) wachtgeldregeling afgekondigd; - werklozen doen opnemen in de nieuwe Dienst Uitvoering Werken; - voor voldoende circulerend geld gezorgd en de financiering geregeld van het gehele overheidsapparaat: - overheidsorganen gezuiver Nadat de Staf MG zich in Den Haag had gevestigd, stelden de secties zich onmiddellijk in verbinding met de betrokken ministeries teneinde zich te beraden over de (gedeeltelijke) overdracht van hun werkzaamheden. Sectie VI (Economische Zaken) was de eerste sectie die opgeheven werd. In juli 1945 werd begonnen met de geleidelijke opheffing van de militaire commissariaten; zij werden op 1 oktober opgevolgd door Afdelings Militaire Commissariaten (AMC's). De taak van deze commissariaten beperkte zich tot de handhaving van de openbare orde. Voor het verzamelen van gegevens over de werkzaamheden van het Militair Gezag werd in juni 1945 ingesteld het Bureau Geschiedschrijving van de Staf MG. Het verstrekte inlichtingen aan alle organen van het Militair Gezag voor het opstellen van verslagen van hun werkzaamheden. Het kabinet Schermerhorn besloot in beginsel om het militair gezag per 4 september 1945 op te heffen, maar de departementen bleken nog niet in staat te zijn om de taken en bevoegdheden op dat moment al over te nemen. Daarom werd bij wet de Bijzondere Staat van Beleg met een half jaar verlengd, dat wil zeggen tot 4 maart 1946. Geleidelijk werden de bevoegdheden van het militair gezag beëindigd en op 4 maart 1946 werd het Militair Gezag definitief opgeheven. De afwikkeling van de werkzaamheden werd opgedragen aan het Afwikkelingsbureau Militair Gezag, dat tot 1 januari 1948 is blijven bestaan.
- Archieven Utrecht
- Archief
- 1136
- Defensie
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer