Gemeentelijke distributiedienst te Utrecht
Geschiedenis Algemeen De Distributiedienst te Utrecht behoorde tot een van de 479 distributiediensten in Nederland gedurende de periode 1939-1950. De belangrijkste taak was het aan iedere inwoner verstrekken van een rijksdistributiestamkaart en het uitdelen van bonnen en bonkaarten voor schaarse consumptiegoederen. In tegenstelling tot de periode tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen de distributie in eerste instantie gemeentelijk georganiseerd was maar de regering in 1917 na veel moeilijkheden het distributiestelsel centraliseerde, werd deze kwestie voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog een nationale aangelegenheid. Al in 1924 pleitte minister J.J.C. van Dijk voor het vormen van voorraden in geval van oorlog. Aan de generale staf - niet aan het departement van defensie - werd in de tweede helft van de jaren '20 een klein bureau 'Voorziening Behoeften voor Oorlogstijd' toegevoegd, dat aan die economische verdedigingsvoorbereiding moest werken. De resultaten waren echter gering. Pas in april 1936, nadat in maart Duitse troepen de gedemilitariseerde Rijnlandzone hadden bezet, kwam daarin verandering. Door toedoen van de ambtenaren H.M. Hirschfeld en S.L. Louwes werd een interdepartementale 'Commissie voor de Verdedigingsvoorbereiding' ingesteld. Uit deze commissie werd vervolgens weer het 'Bureau Economische Verdedigingsvoorbereiding' opgericht (op initiatief van het Departement van Economische Zaken). De werkzaamheden van dit bureau resulteerden in een aantal wetsontwerpen, dat op 28 september 1938 door de dreiging van de Sudetencrisis versneld bij de Raad van State werd aangeboden om advies en door de Tweede en Eerste Kamer werd aangenomen. De wetten zouden slechts vijf maanden geldig zijn, daar intussen verbeterde versies in de maak waren, met als resultaat: de Distributiewet 1939 en de Prijsopdrijvings- en Hamsterwet 1939. Met name de Distributiewet werd gecorrigeerd. Het ontwerp van september 1938 had grotendeels aandacht besteed aan de verdeling van zogenaamde distributiegoederen, maar het vervoer, de koop, de verkoop, de verwerking etc. hiervan werden buiten beschouwing gelaten. De nieuwe wet bracht het productie- en distributieproces in al zijn stadia en vormen onder wettelijke regels. De uitvoering van de uit deze regels voortvloeiende maatregelen werd opgedragen aan de Rijksbureaus voor Handel en Nijverheid, aan het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd en aan het Centraal Distributiekantoor. De Rijksbureaus voor Handel en Nijverheid Deze Rijksbureaus waren overheidsorganen die ten doel hadden alle bestaande ondernemingen op grondslag van hun vooroorlogse positie te helpen. De onderlinge concurrentie werd grotendeels bevroren. In totaal werden er twintig Rijksbureaus opgericht, alle gebaseerd op de schaarste van één artikel of een samenhangende groep artikelen, met een ambtelijk apparaat dat veel groter was dan dat van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, waaraan de bureaus verantwoording verschuldigd waren. H.M. Hirschfeld was Secretaris-Generaal van dit Departement, evenals van Landbouw en Visserij. Geleidelijk verloor het Departement een deel van zijn invloed aan de Rijksbureaus; zo werden bijvoorbeeld tijdens de Bezetting de economische onderhandelingen met de Duitsers gevoerd door de directeur van een van de betrokken Rijksbureaus en de Duitse toezichthouder, de 'Referent' (later 'Bevollmächtigten'). Tot de distributietaken van de Rijksbureaus behoorden o.a.: het instellen van voorraadenquêtes, het vaststellen van de productiecapaciteit van fabrieken, het verdelen van grondstoffen, het uitvaardigen van fabricageverboden, het vaststellen van verwerkingsvoorschriften, het verstrekken van afleveringsvergunningen, het verzorgen van vervangende grondstoffen en transport. Het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd Dit bureau, met S.L. Louwes als Directeur-Generaal, had tot taak de aanwezige voedingsmiddelen in Nederland op een rechtvaardige manier te verdelen (in nauw contact met het Centraal Distributiekantoor). Om ervoor te zorgen dat er voldoende levensmiddelen waren, strekten de werkzaamheden zich ook uit tot het gebied van de productieregelingen (in samenwerking met de Provinciale Inkoopcentrales voor Akker- en Zuivelproducten). Het Bureau hield zich voornamelijk bezig met prijsregelingen, het vaststellen van rantsoenen, het geven van voorschriften inzake voedingsmiddelen etc. Het Centraal Distributiekantoor (C.D.K.) Was de taak van het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd vooral organiserend van aard, het Centraal Distributiekantoor (C.D.K.) werd belast met de technische uitvoering van de distributiemaatregelen. Nederland werd ingedeeld in 479 distributiekringen, die elk een of meer gemeenten omvatten, met aan het hoofd een burgemeester (bij één gemeente) of commissie van burgemeesters (bij meerdere gemeenten). Zie inv.nr. 33 Een voorlopige, doch gedetailleerde instructie hadden de burgemeesters in april 1939 ontvangen, zodat een aanvullende uiteenzetting voldoende zou zijn om direct volgens richtlijnen uit Den Haag te handelen. Op het financiële vlak werd besloten, dat het Rijk 85 pct. van de kosten van de distributiediensten aan de gemeentebesturen zou vergoeden. De algemene leiding van het C.D.K. had W.L. Groeneveld Meijer, de dagelijkse leiding S. de Hoo. Zie inv.nr. 2 Groeneveld Meijer werd eind 1940, verdacht van tegenwerking, op last van de Duitsers ontslagen en opgevolgd door De Hoo, die zich in die positie niet afkerig toonde van medewerking met de Duitse autoriteiten. In juni 1944 werd De Hoo vervangen door J.G. Japikse (als plaatsvervangend directeur), die in juni 1945 op zijn beurt afgelost werd door E.C. van Noordwijk (waarnemend directeur), totdat in januari 1947 Japikse definitief tot directeur benoemd werd. Zie inv.nrs. 18-19 en 25 Er waren drie afdelingen bij het C.D.K.: 1. Algemene Zaken onderhield contacten met het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd, de Rijksbureaus voor Handel en Nijverheid en de Centrales. Verder werden hier de beschikkingen, persberichten en instructies voor de distributiediensten geredigeerd en ressorteerde het Bureau Controle Overtredingen onder deze afdeling. 2. Bij de afdeling Administratie werd al het cijfermateriaal over de distributie verzameld en verwerkt. 3. De derde afdeling tenslotte behandelde de financiële kwesties en de bevoorrading van de winkeliers. Voorts waren er nog enkele buitendiensten op het gebied van voorlichting, inspectie en financieel advies. Het C.D.K. was gevestigd in de Louise Henriëttestraat in Den Haag, met bijkantoren in Gennep en Hattem. Tijdens de Bezetting, in mei 1943, werd het C.D.K. overgeplaatst naar Zwolle Zie inv.nr. 15 , omdat een deel van Den Haag tot 'Sperrgebiet' werd verklaard in verband met de bouw van verdedigingswerken in de dicht bij de zee gelegen stadsdelen; in maart 1945 volgde weer de verhuizing naar Den Haag. Zie inv.nr. 19 Het distributiesysteem was gebaseerd op een bonnenstelsel dat zich vanaf de consument uitstrekte tot de fabrikant of groothandelaar. Elke inwoner had een distributiestamkaart ontvangen op grond waarvan men periodiek bonkaarten kreeg uitgereikt bij de distributiekantoren. De detaillisten ontvingen bij verkoop van distributieartikelen de daarvoor aangewezen bonnen van de consument, plakten deze bonnen vervolgens op de daartoe bestemde opplakvellen en leverden deze in bij de distributiekantoren, waarna ze een ontvangstbewijs tekenden. Een ambtenaar van het kantoor controleerde de juistheid van de ontvangstbewijzen en boekte de gegevens in een verzamelstaat. Aan het eind van de zitdag werden de opplakvellen, ontvangstbewijzen en verzamelstaten naar het C.D.K. gezonden. Hier werden op basis van de ontvangen gegevens de toewijzingen uitgeschreven die weer naar het distributiekantoor gestuurd werden voor uitreiking aan de detaillisten. Deze laatsten waren gerechtigd om de toewijzingen te zenden aan een door hen te bepalen leverancier en ontvingen van hem de bestelde goederen met een geleidebiljet. Een grossier kon alleen nieuwe voorraad bij een fabrikant krijgen tegen overlegging van verzameltoewijzingen met grote coupure, die hij bij het plaatselijke distributiekantoor ontving tegen afgifte van de door de detaillist afgestane toewijzingen. De fabrikant tenslotte kreeg de grondstoffen door de Centrales toegewezen, in overeenstemming met de van de grossier ontvangen toewijzingen. De hoeveelheid van een product was op deze manier dus in elke schakel van het distributieproces vastgelegd, zodat niemand méér kon krijgen dan waarop zijn of haar bon of toewijzingen recht gaf. De toenemende schaarste (met name als gevolg van het op grote schaal roven van grondstoffen en producten door de Duitsers) tijdens de bezettingstijd had tot gevolg, dat steeds meer goederen 'op de bon' kwamen. Zie bijlage 1 In 1944 waren de goederen zelfs zo schaars, dat er nauwelijks meer iets te verdelen overbleef. Door de stijgende prijzen (en daling van de reële lonen) konden bovendien steeds minder mensen de benodigde distributieartikelen aanschaffen. Velen gingen er noodgedwongen toe over om bonnen voor relatief dure levensmiddelen te verkopen en daardoor goedkope levensmiddelen extra te kunnen aanschaffen. De opzet van de distributie - rechtvaardige verdeling van de aanwezige producten - werd geleidelijk door de praktijk achterhaald. Na de bevrijding kwamen steeds meer goederen ter beschikking, zodat langzamerhand de omvang van de distributiemaatregelen verminderde. Naast hun gewone taak moesten de distributiediensten ook zorgen voor een zogenaamde 'rampploeg' (in de gemeente Utrecht bestaande uit 18 ambtenaren). Deze ploeg diende zich na een bombardement op eerste waarschuwing te verzamelen in een in de omgeving van de ramp aangewezen lokaal, om ten behoeve van de slachtoffers vergunningen te verstrekken voor distributieartikelen. Zie inv.nrs. 146-147 en 152 Verder werden de distributiediensten in september 1945 belast met werkzaamheden verbonden aan de omwisseling van bankbiljetten in verband met de geldsanering. Van 19 tot en met 25 september kon tot een bedrag van 10 gulden per persoon 'nieuw geld' worden ingewisseld. Aan ieder gezinshoofd werd bovendien tegen inlevering van een bon van de brandstoffenkaart een zogenaamde 'geldkaart A' verstrekt. Deze kaart moest men gebruiken om bij de banken het resterende geld te kunnen storten. Zie inv.nr. 192 De distributiedienst te Utrecht De Distributiedienst te Utrecht was in eerste instantie geheel gehuisvest aan de Weerdsingel O.Z. 99, maar door de steeds grotere omvang van de werkzaamheden en het daarmee gepaard gaande ruimtegebrek moest in 1944 ook het schoolgebouw in de Kievitstraat 6 worden betrokken (op 1 maart 1949 weer ontruimd). Kantoor, uitreikingslokaal en de afdelingen Rantsoenbonnen en Stamkaarten bleven aan de Weerdsingel, de afdelingen Textiel, Bijzondere Arbeid, Schoenen, Winkeliers, Grossiers en Instellingen, Loonadministratie, Interne-controle en Na-controle werden verplaatst naar de Kievitstraat. In de periode van 24 januari tot 15 maart 1944 werd bovendien de koffiekamer van Tivoli gehuurd voor de uitreiking van de Tweede Distributiestamkaart. De Distributiedienst te Utrecht werd, nadat de distributie in omvang begon af te nemen en verwacht kon worden dat de werkzaamheden geleidelijk konden worden vereenvoudigd, uit bezuinigings- en liquidatieoverwegingen bij Koninklijk Besluit van 2 december 1946 samengevoegd met de gemeenten Achttienhoven, De Bilt, Breukelen-Nijenrode, Breukelen-St. Pieters, Haarzuilens, Harmelen, Houten, Jutphaas, Maarssen, Maarsseveen, Maartensdijk, Oudenrijn, Schalkwijk, Tienhoven, Tull en 't Waal, Veldhuizen, Vleuten, Vreeswijk, Westbroek en Zuilen. Zo ontstond de nieuwe distributiekring Utrecht. Bij Koninklijk Besluit van 22 september 1948 kwamen verder nog de volgende gemeenten onder de kring Utrecht te vallen: Abcoude, Benschop, Bunnik, Driebergen-Rijsenburg, Hoenkoop, Kamerik, Kockengen, Linschoten, Loenen, Loenersloot, Loosdrecht, Lopik, Montfoort, Mijdrecht, Nigtevegt, Odijk, Polsbroek, Ruwiel, Snelrewaard, Vinkeveen en Waverveen, Vreeland, Werkhoven, Willeskop, Wilnis, IJsselstein, Zegveld en Zeist. Zie inv.nrs. 41 en 63 De inwoners van de aangesloten gemeenten konden hun aanvragen ter plaatse indienen; ook de uitreikingen werden ter plekke verricht. De beoordeling van de aanvragen, de controle en de verantwoording van het waardemateriaal gebeurde bij de dienst te Utrecht. Het verloop onder het personeel van de Distributiedienst is altijd groot geweest; voor een grote uitreiking werden vaak tijdelijk mensen in dienst genomen. De personeelssterkte nam, door de eerder genoemde uitbreiding van de taken, toe van 88 op 1 januari 1941 tot 331 op 1 januari 1945. Pas bij de uitreiking van de stamkaarten in het najaar van 1944 werd vrouwelijk personeel geworven. Toen de economische situatie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog verbeterde en geleidelijk meer artikelen vrij van distributie kwamen, verminderden de werkzaamheden van de distributiediensten. Aan het einde van 1947 kwam ten behoeve van de personeelsleden die hierdoor ontslagen moesten worden, een wachtgeldregeling tot stand. Zie inv.nrs. 64 en 67 Op 27 december 1949 werd een circulaire van het C.D.K. ontvangen met de mededeling dat de stamkaarten werden afgeschaft. De taak van de Distributiedienst was hiermee feitelijk beëindigd. Er restten nog slechts de werkzaamheden verbonden aan de liquidatie. Voor de afwikkeling bleven van 1 januari tot 1 maart 1950 twee ambtenaren op arbeidscontract in dienst en een maand later, op 1 april, werd de Utrechtse Distributiedienst officieel opgeheven. Directeur van de dienst gedurende de gehele periode was C.A. van Rooijen. Hij was tevens directeur van de Dienst voor de Levensmiddelenvoorziening en het Centraal Magazijn (later Voorzieningsdienst).
- Archieven Utrecht
- Archief
- 778
- Industrie, Handel en Dienstensector
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer