Stichting Koninklijk Nederlands Gasthuis voor Ooglijders te Utrecht
Geschiedenis De geschiedenis van het Ooglijdersgasthuis is onverbrekelijk verbonden met de persoon van prof.dr. Franciscus Cornelis Donders (Tilburg 27 mei 1818-Utrecht 24 maart 1889). Het was professor Donders, die als eerste in Nederland in 1852 een polikliniek en in 1858 een kliniek voor ooglijders in Utrecht opende en aan studenten in de medicijnen colleges in oogheelkunde gaf. Hij was daarmee een pionier in Nederland. Pas in 1877, toen ook in Amsterdam en Groningen ooglijdersklinieken waren geopend en hoogleraren waren benoemd, kreeg Utrecht een hoogleraar in de oogheelkunde. Niet de initiatiefnemer Donders werd benoemd, maar zijn opvolger dr. H. Snellen sr. (1834-1908). Van 1835-1839 studeerde Donders aan de Rijkskweekschool voor militair-geneeskundigen in het Duitse Huis aan de Springweg. Na het behalen van het militair examen deed hij het academisch examen in Leiden, waar hij ook promoveerde. Als officier van gezondheid was hij in de jaren 1840-1841 achtereenvolgens in Vlissingen en Den Haag werkzaam. Op 24-jarige leeftijd werd hij in 1842 aangesteld als docent in de anatomie en fysiologie aan de Rijkskweekschool voor militair-geneeskundigen in Utrecht. Eind 1847 werd Donders benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de medische faculteit aan de universiteit van Utrecht en nam hij ontslag uit militaire dienst. Zelf had hij een duidelijke voorkeur voor het doceren in de fysiologie. Maar hij wilde prof. J.L.C. Schroeder van der Kolk (1797-1862), de hoogleraar in de fysiologie, niet voor de voeten lopen. Vanaf omstreeks 1845 had Donders zich gespecialiseerd in de oogheelkunde, een wetenschap die toen nog in de kinderschoenen stond. Vanaf 1847 doceerde hij onder meer oogheelkunde. 1851 was een belangrijk jaar voor Donders. In dat jaar was er een Wereldtentoonstelling, die vele wetenschappers naar Londen lokte. Ook Donders bezocht Londen en hij ontmoette daar William Bowman (1816-1892) en Albrecht von Graefe (1828-1870), beroemdheden in de oogheelkunde. Von Graefe gaf Donders het advies de klinieken van vooraanstaande Franse oogheelkundigen in Parijs te bezoeken. Na veel te hebben opgestoken in zowel Londen als Parijs, achtte Donders zich in staat een praktijk als oogarts te beginnen. Op eigen kosten opende hij in 1852 een polikliniek voor behoeftige ooglijders in het Hoogt. Er was nog geen verplegend personeel; die taak werd voorlopig door de conciërge en zijn echtgenote waargenomen. In 1858 werd op initiatief van Donders de Vereniging "Het Nederlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders te Utrecht" opgericht. Donders wist veel mensen enthousiast te maken om met financiële bijdragen of daadwerkelijke hulp het Ooglijdersgasthuis te steunen. De polikliniek verhuisde in 1858 van het Hoogt naar het pand Wijde Begijnestraat 5, dat een jaar tevoren was gekocht. Daar werd ook op 20 december 1858 een kliniek geopend, met als eerste patiënten twee weeskinderen uit Enkhuizen. In het eerste jaar van zijn bestaan werden in het Ooglijdersgasthuis 10.000 consulten gegeven aan 873 personen en werden 192 patiënten verpleegd. Er vonden 150 operaties plaats, bij voorkeur op zaterdagmiddag om de toeschouwers terwille te zijn. Van 1859-1882 bedroeg het verpleegtarief voor particulieren ( 0,60 per dag. In 1883 werd dit verhoogd tot ( 1,00. Het aantal medische studenten in de jaren 1858, 1894 en 1933 bedroeg respectievelijk 58, 299 en 836. Van 1858-1883 was Donders directeur en van 1858-1862 tevens dirigerend geneesheer van het Ooglijdersgasthuis. In 1862, toen Donders hoogleraar in de fysiologie was geworden als opvolger van Schroeder van der Kolk, werd H. Snellen sr. dirigerend geneesheer van het gasthuis. Op zijn beurt werd H. Snellen in 1899 als hoogleraar in de oogheelkunde en in 1903 als geneesheer-directeur van het Ooglijdersgasthuis opgevolgd door zijn zoon H. Snellen jr. (1865-1929). Donders publiceerde veel wetenschappelijke artikelen. Zijn belangrijkste publikatie verscheen in 1864 in het Engels: "On the anomalies of accomodation and refraction of the eye with a preliminary essay on physiological dioptrics." Het is een verhandeling over ametropie (bij- of verziendheid), die pas in 1913 in een Nederlandse samenvatting uitgebracht werd. In zijn afscheidstoespraak bij zijn vertrek als hoogleraar in 1888 vertelde hij over zijn leven. Mensen die hem op zijn levenspad geholpen hadden, zwaaide hij veel lof toe. Niet alleen zijn collega Von Graefe bedankte hij, maar ook zijn amanuensis Kagenaar. Bij zijn afscheid ontving Donders een grote som geld, die bestemd was voor de "Donders-Stichting". Deze stichting gaf om de acht jaar aan twee jonge medici beurzen om zich twee jaar in het buitenland te bekwamen in oogheelkunde en fysiologie. In 1961 werden de statuten van de stichting gewijzigd; doel van de stichting werd nu mee te werken aan de vorming van fysiologen en oftalmologen. Bij het 100-jarig bestaan van het Ooglijdersgasthuis in 1958 werd de "Snellen-penning" ingesteld, die vernoemd is naar de eerste hoogleraar in de oogheelkunde in Utrecht en die eens in de vijf jaar wordt uitgereikt aan één of meer personen die zich voor de oogheelkunde bijzonder verdienstelijk gemaakt hebben. Hoewel Donders vanaf 1880 zijn best deed om het Ooglijdersgasthuis aan een nieuw gebouw te helpen, was het uiteindelijk zijn opvolger Snellen sr. die daarin slaagde. Op 9 mei 1894 werd het nieuwe Ooglijdersgasthuis in vroeg-Hollandse renaissancestijl naar ontwerp van de architect D. Kruyff officieel in gebruik genomen. Een nadeel was dat het gasthuis ver van de overige universiteitsgebouwen gelegen was op het adres F.C. Dondersstraat 65. Eind 1928 werd de vereniging in een stichting omgezet. De reden hiervoor was het teruglopen van het aantal leden. Bovendien wilde men het vermogen van de vereniging veilig stellen. H. Snellen jr. werd in 1928 opgevolgd door dr. H.J.M. Weve (1888-1962), die tot 1958 hoogleraar-directeur bleef. Tijdens zijn directoraat werd een laboratorium langs de Cornelis Evertsenstraat gebouwd. In 1940 werd een nieuwe vleugel met een klasseafdeling, operatiekamer en keuken aan de Bleyenburgstraat, naar een ontwerp van architect ir. J. Mertens, in gebruik genomen. Eigenlijk wilde Weve een nieuw gasthuis in de buurt van de universiteitsgebouwen laten bouwen. Daarom werd in 1929 het terrein van het oude Diakonessenhuis aan de Oudegracht gekocht. Omdat er van het rijk geen financiële steun te verwachten was in de crisistijd na 1930, werd het terrein in 1937 doorverkocht. In 1958, bij het 100-jarig bestaan, kreeg de vereniging het predikaat Koninklijk. Dr. J. ten Doeschate (1912-1977) volgde Weve op als hoogleraar (1958-1973) en als hoogleraar-directeur (1958-1970). Tussen 1964-1970 werd het Ooglijdersgasthuis grondig vernieuwd en verbouwd. De nieuwe polikliniek, die in 1967 in gebruik werd genomen, kwam deels onder de grond te liggen, omdat hoogbouw door de gemeente niet werd toegestaan. Het oude hoofdgebouw werd van binnen volledig uitgebroken en opnieuw ingedeeld. Deze verbouwing kwam in 1970 gereed. In 1991 verhuisde het Ooglijdersgasthuis van de F.C. Dondersstraat naar de Heidelberglaan en werd het een onderdeel van het Academisch Ziekenhuis Utrecht.
- Archieven Utrecht
- Archief
- 840
- Religie en Levensbeschouwing
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer