Oudepolder, 1715-1944 (1946)
Inleiding In 1944 ging de Oudepolder samen met de Henriëttepolder en het Waterschap Rumoirt op in het nieuw gevormde Waterschap Sint Philipsland. Oorsprong Het gebied tussen Duiveland en Tholen was in de middeleeuwen gekenmerkt door slikken en schorren, die bekend stonden onder de namen Rumoirt, Nicke, Voxdal en Malland. Voor de toenmalige zeilvaart was het niet eenvoudig hier het juiste vaarwater te vinden, temeer toen in de 15e eeuw wijzigingen door menselijk ingrijpen zich voordeden. Dit betrof bedijkingswerken zowel aan de westzijde van Duiveland, waar in 1468 de Bruinissepolder ontstond, als aan de noordkant van Tholen, waar in 1476 de polders Anna-Vosdijk en Oudeland tot stand kwamen. Vroegere benamingen Wat naderhand de eerste polder van Sint-Philipsland werd, bestond uit vier aanwassen, die genoemd waren Rooseboom, Ruigestoppelen, Weelden en Betkensgrave. Wilderom (in: Tussen Afsluitdammen en Deltadijken, deel II), haalt uit een rekening van 1487 aan, dat gesproken werd over de "nuytgorsen ende nuytdijken van Borsseldijck ende die geheten zijn die Rooseboom, die Ruygestopple ende 't lant van Weelden". Eerste bedijking Dit is het gebied, genaamd Graafnisse of Betkinslant, waarvoor de Vrouwe van Ravestein op 13 maart 1487 de bedijkingsvoorwaarden uitgaf. Zij reserveerde het vierde deel van de te bedijken polder voor zichzelf. Het nieuwe land-een polder, die rondom in het water kwam te liggen-zou Sint-Philipsland genoemd worden. Er zou een dijkgraaf benoemd worden met vijf gezworenen "omme 't voorslandt ende dijckagie te brengen tot eener zeeweere toe ende alsoo deugdelick te onderhouden". De bedijking kwam spoedig tot stand. In 1491 beleenden deken en kapittel van Sint-Salvator de Vrouwe van Ravestein met novale tienden in de nieuw bedijkte landen van Sint-Annaland en Sint-Philipsland. Er stond toen al een kerk, weshalve ook wel van "Sint-Philipskerce" werd gesproken. De grootte van de polder was 1250 gemeten, waarvan voor zgn. "onland" (uitgedolven grond, kreken) 100 gemeten afgetrokken werden. De later - in 1645 - herdijkte polder, die wat zuidelijker kwam te liggen, was ca. 100 gemeten groter (thans totaal 572 ha). Het ging met de nieuwe polder, volgens Reygersberch "een proper polderken met een schoon dorp daer inne, ghenoemt Philippuslandt" niet voor de wind. De werking van de stroom schijnt al spoedig merkbaar geweest te zijn, want in een rekening van 1502/03 wordt er al over een inlaag gesproken. Deze inundeerde in 1511 maar de vloed van 5 november 1530, die overal zoveel schade veroorzaakte, was ook voor Sint-Philipsland noodlottig. Enkele tientallen personen kwamen om het leven en veel vee ging verloren. De na de ramp daartoe ingestelde commissie constateerde aan de noordzijde van de polder 9 à 10 grote gaten in de zeewering, waardoor het water met eb- en vloedstroom uit- en instroomde. Aan de zuidkant trachtten inwoners met een "bekraging" het daar ontstane dijkgat te stoppen. Aan de noordwest zijde zou naar het oordeel van de schout en anderen een inlaag gelegd dienen te worden, waardoor 200 gemeten land buitenbedijkt zou worden. Ondanks de pogingen het eiland te herdijken kwam het zover niet, daar de vloed van 2 november 1532 het definitief einde van het toenmalige Sint-Philipsland betekende. Het werd aan wind en water prijsgegeven. Ondanks dat speelde het geïnundeerde gebied ook daarna in de geschiedenis nog een rol. Zoals ook Wilderom in deel II van zijn bekende werk, op bladzijde 143 deed, memoreren we de prestatie van de Spanjaarden in 1575 om met 1500 man onder aanvoering van Mondragon over de ondergelopen landen van Sint-Philipsland het toen zeer ondiepe Zijpe te doorwaden, met buskruit en en mondvoorraad om de hals hangend. Zij bezetten het fort Rumoirt en nadat Oost-Duiveland zich had overgegeven, trokken zij het Dijkwater over en sloegen zij het beleg voor Zierikzee. Nog voor de 80-jarige oorlog (1568-1648) ten einde was werd in het schorren-en slikkengebied van Sint-Philipsland eveneens strijd geleverd in 1631. De Zeeuwse vloot onder Marinus Hollaer trof in de nacht van 12 op 13 september de vloot der Spanjaarden onder Graaf Johan van Nassau in de Mosselkreek en het Slaak. De strijd verliep in het nadeel der Spanjaarden. Hun schepen liepen in dichte mist op de slikken en de bemanningen vonden een tijdelijke schuilplaats op de schorren, waarvan ze echter niet ontkwamen, daar de Zeeuwen tevoren bakens en tonnen hadden weggehaald. Oude Polder herbedijkt De schorren van Philipsland behoorden oorspronkelijk aan de heren van Bourgondië. Ze werden omstreeks 1600 verkocht en via verschillende ambachtsheerlijke eigenaren kwamen ze in de 19e eeuw vrijwel geheel in bezit van de familie Schorer, waarvan jonkvrouwe W.H. Schorer huwde met de bekende waterbouwkundige Abraham Caland. De schorren waren ondanks oversrtroming en oorlogshandelingen in stand gebleven en zelfs hoger opgewassen en daardoor rijp voor bedijking geworden. De Staten van Zeeland verleenden op 22 juni 1644 octrooi tot het inpolderen ervan en in het daarop volgend jaar werd ca. 580 ha drooggelegd. Voor dit werk werd een directie aangesteld, bestaande uit een dijkgraaf en drie gezworenen, waaronder één landmeter en één secretaris. Tot de voorschriften, welke voor hen golden, behoorde o.a. dat zij geen werken mochten aanbesteden, noch materiaal mochten leveren, de landmeter zou het aantal gemeten vaststellen, zodat de bedijkers op de hoogte zouden zijn van de door hen te betalen bedragen. Het genoemde college moest verder binnen de dijkage "huijsinghe ende slaepplaetse" hebben. De eerste dijkgraaf van deze nieuwe polder Philipsland Johan Liens, stammend uit een bekend Thools geslacht. De verkaveling van de nieuwe polder geschiedde in rechthoekige percelen, zoals dat ook in 1590 in de Oud-Noord-Bevelandpolder was geschied. De voorwaarden tot de verkaveling, die op 30 juni 1645 werden vastgesteld, hielden o.a. in, dat een gemet van de honderd vrij was van onderhoud van dijken, bermen, sluizen enz. ten behoeve van kerk en school. Hierover moest dus geen dijkgeschot worden betaald. Verder werd bepaald, dat het water in de zgn. "vaten", "gemeen zou blijven voor d'eerste twee jaren tot dat elck water kan bekomen in sijn landt, mits en sullen den anderen geen impertinente schade doen, maer met een dreeffken (onverhard wegje) daer na toe rijden ter minste schade". Inundaties Het oudste gedeelte van Sint-Philipsland heeft na de bedijking van 1645 alle stormvloeden redelijk goed doorstaan. Niet eerder dan in februari 1953 kwam de Oude Polder onder water te staan. Het was toen reeds gedurende 69 jaar geen eiland meer. Er ontstonden twee stroomgaten in de zeedijk tussen de dijkpalen 22 en 23 en tussen de dijkpalen 38 en 39. Op 25 en 26 februari 1953 waren deze gaten reeds weer gesloten. Suatie De afwatering van het oude Sint-Philipsland geschiedde steeds op natuurlijke wijze. Aan de zuidzijde werd in 1914 een suatiesluis gebouwd. Aan de noordzijde kwam in 1847 een dergelijke sluis tot stand in de dijk van de Anna-Jacobapolder, lozend in het Zijpe.
- Archieven Zeeuws Archief
- Archief
- 3455
- Verkeer en Waterstaat
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer