Rijkswaterstaat Directie Zeeland, Sluismeester Veere, 1872-1982
Inleiding De sluismeester van Rijkswaterstaat te Veere voerde sinds 1872 het beheer over de dubbele schutsluis en omliggende terreinen aan het Kanaal door Walcheren te Veere. Zijn belangrijkste taak was de bediening van de sluizen, hetgeen in zijn archief tot uiting komt door de aanwezigheid van een vrijwel complete administratie van de geschutte schepen. In 1925 werd hij ook belast met de bediening van het pontveer bij de sluizen. Bij het archief van de sluismeester is ooit een deel van het archief van de havenmeester gedeponeerd. Hij was onder andere belast met de registratie van de in- en uitgaande scheepvaart van de in de bij het Rijk in beheer zijnde stadshaven van Veere. Kanaal door Walcheren De aanleg van het Kanaal door Walcheren was een gevolg van het in 1865 genomen besluit om het Sloe af te dammen (Wet 31 december 1865). Van Vlissingen tot Middelburg werd een nieuw kanaal gegraven, vanaf Middelburg werd het oude havenkanaal naar het Veerse Gat uit 1817 over een lengte van vier kilometer verbreed. De laatste drie kilometer werd het oude havenkanaal op verzoek van de Gemeente Veere niet gevolgd, maar in noordelijke richting langs Veere geleid. Bij Vlissingen en Veere kwamen schutsluizen. Met de bouw van de sluizen in Veere werd in februari 1868 begonnen (zie over de aanleg van het kanaal: archief Rijkswaterstaat Directie Zeeland, Diensten, inv.nrs 1107-1112, 1116-1117, 1914-1915; J.H. Midavaine, Veere in vroeger tijden. Deel 2 (Oostvoorne 1995) 8 [de aldaar vermelde benoeming van sluiswachter E. Geill heeft echter geen betrekking op de schutsluis maar op de gemeentelijke functionaris voor de spuisluis ten behoeve van het rioolwater]. De noordelijke kant van het kanaal kwam het eerst gereed, op 9 september 1872 kon de vaart tussen Veere en Middelburg worden opengesteld (Provinciaal Verslag 1872, XII, 48; Wilderom, III, 430). Het eerste schip dat op die dag de - nog openstaande - sluis in Veere passeerde was het raderstoomschip Stad Middelburg No 2 , dat een geregelde dienst onderhield tussen Middelburg en Rotterdam. Op 16 september werden de sluisdeuren gesloten en kreeg het kanaal een vaste waterstand (Provinciaal Verslag 1872, XII, 48-49). De vaart over het gehele kanaal was pas een jaar later mogelijk. Op 8 september 1873 opende Koning Willem III de nieuwe Vlissingse haven, het Kanaal door Walcheren en de spoorwegwerken door met zijn stoomjacht Leeuw samen met het Engelse vrachtschip Lestris voor de eerste maal de sluis te passeren en tot Middelburg het kanaal op te varen ( Feestviering te Vlissingen den 7, 8, 9 en 10 september 1873 ter gelegenheid van de opening der groote rijks haven-, sluis-, kanaal- en spoorwegwerken ... (Vlissingen [1873]); Uitvoerig verslag der feestelijkheden bij de plechtige opening der haven-, kanaal- en spoorwerken te Vlissingen ... (Middelburg 1873) [exemplaren van beide bevinden zich in: RAZ, archief Familie Van Lynden, inv.nr 40]; Zelandia Illustrata III, cat.nr 332). Met ingang van 10 september was het kanaal over de volle lengte voor de scheepvaart opengesteld (Provinciaal Verslag 1873, XII, 34). Op 18 december was het Dordrechtse fregat Bato , op weg van Indië naar Middelburg, het eerste grote schip dat de Vlissingse sluis passeerde (Provinciaal Verslag 1873, XII, 36; XV, 35; Wilderom). De aanleg van kanaal en sluiswerken gebeurde in samenhang met de aanleg van de spoorlijn naar Vlissingen. Vandaar dat de uitvoering van al deze werken in handen was van de 'Administratie van de aanleg van Staatsspoorwegen', ressorterend onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Halfjaarlijks verslag in de Staatscourant , overgenomen in het Provinciaal Verslag ). Nadat de werken grotendeels gereed waren droeg de Staatsspoorwegen het beheer over het Kanaal door Walcheren, waaronder de Veerse en Vlissingse sluizen, op 1 januari 1875 over aan aan [Rijks]waterstaat. Op 1 mei 1875 kreeg deze dienst ook de verantwoordelijkheid voor het onderhoud (Provinciaal Verslag 1874, XII, 37 en 1875, XII, 22). Schutsluizen Veere De 'dubbele schutsluis' te Veere bestond uit een grote sluis en een kleine sluis. Ze werden bediend door een aantal sluiswachters en sluisknechts met aan het hoofd een sluismeester en ondersluismeester (J.H. Midavaine, Veere in vroeger tijden. Deel 2 (Oostvoorne 1995) 47. In de periode tussen de ingebruikname van de sluizen tot aan de overdracht van de kanaalwerken aan Rijkswaterstaat, van 9 september 1872 tot en met 31 december 1874, stond het sluispersoneel onder bevel van de Eerstaanwezend Ingenieur bij de aanleg der Staatsspoorwegen te Vlissingen M. Simon Gzn. Onder hem fungeerde de Sectie Ingenieur te Middelburg M.A. van Idsinga, vanaf 4 november 1873 B.A.A. Deenik. Deze hield toezicht op de dagelijkse gang van zaken en correspondeerde regelmatig met de de sluismeester. Onder hen vielen ook alle andere functionarissen langs het kanaal: het personeel van de schutsluizen, schipbrug en keersluis te Vlissingen, de pont bij Abeele en de bruggen bij Middelburg en over de Arne. Samen vormden zij een min of meer afzonderlijke 'dienst' binnen de Staatsspoorwegen, op het briefpapier omschreven als 'Beheer Kanaal door Walcheren'. Na de overdracht van het beheer van het kanaal aan Rijkswaterstaat op 1 januari 1875 kwam deze gehele 'dienst' onder bevel te staan van de ingenieur van Rijkswaterstaat in het arrondissement Walcheren en Noord-Beveland te Vlissingen. Als tussenpersoon tussen hem en alle andere functionarissen fungeerde de havenmeester in Vlissingen (van hem zijn de agenda's over de periode 1893-1932 bewaard gebleven in: Rijkswaterstaat Directie Zeeland, Diensten, inv.nrs 1934-1937). Met hem stond de Veerse sluismeester in regelmatig contact. Ook nu was er niet direct sprake van een afzonderlijke 'dienst', hun briefpapier droeg de onduidelijke aanduiding 'Kanaal door Walcheren'. Over een korte periode, van 13 november 1879 tot en met eind 1881, was aan de arrondissementsingenieur te Vlissingen aspirant ingenieur M. Caland toegevoegd, die uitsluitend belast was met 'de dienst van het kanaal' (archief Rijkswaterstaat Directie Zeeland, Diensten, inv.nr 1068, agendanr 1576, zie voor zijn agenda van ingekomen en uitgaande stukken inv.nr 1117). De reglementering rond het kanaal was geregeld in het 'tarief' en het 'reglement van politie'. Vlak na de openstelling waren beide 'voorlopig' vastgesteld, het 'voorlopig reglement van politie' ging in op ....., het 'voorlopig tarief' op 28 oktober 1872 (Reglement van politie: KB 24 september 1872, Stb. 97; tarief: KB 15 oktober 1872, Stb. 100). Een jaar later, na de opening van het gehele kanaal, gingen op 30 september 1873 de nieuwe reglementen in (Reglement van politie: KB 20 september 1873, Stb. 130; tarief: KB 17 september 1873, Stb. 129). Aanvankeljk was de sluismeester belast met het materieel en financieel beheer van de sluizen. Op grond van het voorlopig tarief inde de sluismeester de schut- en havengelden, alleen voor deze taak stond hij onder direct toezicht van de Eerstaanwezend Ingenieur (de financiële administratie ging op 28 oktober 1872 in). Met de inwerkingtreding van het 'nieuw tarief' verviel het financieel beheer, hiermee waren voortaan de ontvangers der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen belast. (Provinciaal Verslag 1873, XII, 34). De sluismeester moest hiervoor een deel van zijn kantoor aan de ontvanger afstaan. De basis van het archief werd gevormd door de 'sluisregisters', de dagelijkse registratie van de geschutte schepen. Deze registratie bestond uit twee series: - een serie registers waarin hoofdzakelijk de namen van de geschutte schepen en de schuttijden werden vermeld, vaak in klad bijgehouden (inv.nrs 197-363) - een serie registers waarin van ieder geschut schip de naam, het type, het tonnage en de vertrek- en bestemmingshaven werden bijgehouden (inv.nrs 58-191). Deze laatste serie bestaat tot en met 1937 uit maandelijkse katernen, één voor 'invaart' en één voor 'uitvaart', met ingang van 1938 werden voorgedrukte registers gebruikt van hetzelfde type als die de sluismeester te Vlissingen gebruikte. Van de registers van de Vlissingse sluizen zijn enkele twintigste-eeuwse exemplaren bewaard gebleven (archief Rijkswaterstaat Directie Zeeland, Diensten, inv.nrs 1920-1924). De overige registers van de sluizen te Vlissingen zijn enige jaren vóór de acquisitie rond 1980 van alle Zeeuwse Rijkswaterstaatsarchieven door het sluispersoneel vernietigd. Daarnaast bevat het archief een serie correspondentie en stukken betreffende personeel, gebouwen en statistieken. Op 1 januari 1992 droeg het Rijk het Kanaal door Walcheren over aan de Provincie Zeeland. Pontveer Door de aanleg van het Kanaal door Walcheren waren de inwoners van Arnemuiden en Kleverskerke afgesneden van een snelle verbinding met Veere. Vandaar dat in 1873 ten zuiden van de sluizen een pontveer werd ingesteld. De pont werd bediend door een pontmeester en enkele pontwachters. In 1925 werd het pontveer 300 meter dichter bij de sluizen gelegd (J.H. Midavaine, Veere. Herinneringen aan een rijk verleden (Veere 1980) 86. De vermelding hierin dat de pont in 1921 verplaatst zou zijn is onjuist). Het moest vanaf dat moment als onderdeel van de sluizen beschouwd worden en kwam 'als afzonderlijk object' te vervallen (inv.nr ..., voorin ingeplakte instructie van 6 juli 1925). De bediening gebeurde voortaan door het sluispersoneel. Het gebruik van de pont nam in de loop der jaren snel af. Vandaar dat het pontveer met ingang van 1 januari 1964 werd opgeheven (Wilderom, III, 414 [noemt 1963 als opheffingsjaar]; Midavaine, Veere. Herinneringen , 86 [noemt 1965 als opheffingsjaar]). Stadshaven De stadshaven van Veere was op kosten van het Rijk aangelegd. Vandaar dat de Staat bepaalde wie verantwoordelijk was voor het beheer en onderhoud van de haven. Zo zijn in de loop der tijd verschillende organen belast geweest met het beheer en onderhoud van de Veerse stadshaven. Vanaf 1820 was de haven in beheer bij de Provincie Zeeland (KB 17 december 1819 nr 1). Nadat in 1863 de Gemeente Veere, dankzij financiële bijdragen van Rijk en provincie, een spuisluis liet bouwen ter ontzanding van de haven, wilde zij de haven ook zelf in beheer krijgen. Met ingang van 1 januari 1864 droeg de provincie het beheer en onderhoud over aan de Gemeente Veere (KB 7 juli 1863, nr 51; archief Provinciaal Bestuur van Zeeland 1851-1910, inv.nr 1334, relatieven GS 24 juli 1863 nr 22). Bij de overdracht trad de Hoofdingenieur van de Waterstaat in de Provincie Zeeland op als gemachtigde van Gedeputeerde Staten. De gemeente was slechts kort beheerder; zij droeg het beheer en onderhoud van alle havenwerken en de spuisluis met ingang van 18 mei 1866 weer over aan het Rijk (KB 10 februari 1866, nr 54; archief Provinciaal Bestuur van Zeeland 1851-1910, inv.nr 1487, agendanr A 11799; inv.nr 1544, agendanr A 2454; archief Rijkswaterstaat Zeeland, Diensten, inv.nr 1079, agendanr 1866/74 en 1866/268; Gemeentearchief Veere, archief Gemeente Veere, voorl. inv.nr 2494; Wilderom, III, 385). De in 1866 in functie zijnde gemeentelijke haven- en spuimeester J.K. Verhulst werd vanaf dat moment, in afwachting van een regeling omtrent de heffing van het havengeld, tijdelijk als buitengewoon opzichter met de werkzaamheden van haven- en spuimeester belast (archief Provinciaal Bestuur van Zeeland 1851-1910, inv.nr 1550, agendanr A 3887; inv.nr 1554, agendanr A 4809; inv.nr 1563, agendanr A 7191). Hij declareerde maandelijks zijn kosten bij Rijkswaterstaat. Wanneer deze tijdelijke aanstelling overging in een vaste aanstelling is onduidelijk. De facto is echter vanaf 18 mei 1866 een Rijkshavenmeester te Veere in functie. Het havengeld, dat de gemeente gewoon was te heffen, werd overigens door het Rijk afgeschaft. De functie van havenmeester was geen volledige dagtaak. Daarom werd hij ook vaak aangesteld tot lichtwachter en was als zodanig belast met het aansteken van de lichten op de havenhoofden. In deze functie werd de Veerse havenmeester Jacob van der Eijk door Nescio in De uitvreter vereeuwigd: "En iederen avond kwam de manke havenmeester en maakte eerst 't groene lichtje aan op 't Noorderhoofd, de palenwering; en dan kwam i daar af, dan moest i om 't heele haventje heen en dan zag je 'm weer bij den toren en dan maakte-n-i het houten hek open en klom de houten trap op en stak ook 't licht aan den toren aan. En dan zei Japi: 'alweer een dag, meester,' en dan zei de manke havenmeester: 'Ja mijnheer, al weer een." (Nescio [J.H.F. Grönloh, 1882-1961], 'De uitvreter', in: Verzameld werk (Amsterdam 1996) I, 15-16). Van de Gemeente Veere kreeg de havenmeester bovendien nog een afzonderlijke aanstelling tot brugwachter en inner der kadegelden. Het Rijksbeheer over de stadshaven duurde bijna honderd jaar. Als gevolg van de aanleg van de Veerse Gatdam nam het gebruik van de stadshaven in 1961 aanzienlijk af. Op 7 april 1961 vertrokken de vissersschepen voor de laatste maal uit de Veerse haven op weg naar hun nieuwe thuishaven Colijnsplaat. In 1964 werd het beheer en onderhoud van de stadshaven teruggegeven aan de gemeente Veere [de registers van de in- en uitgaande schepen eindigen eind maart 1964] (Wet 19 maart 1964, Stb. 107; Wilderom, III, 385; enkele beschikkingen houdende publiekrechtelijke vergunningen tot behoud van werken in de stadshaven droeg Rijkswaterstaat over aan de Gemeente Veere, zie proces-verbaal in archief Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, inv.nr 1409). Een deel van het archief van de havenmeester is blijkbaar ooit bij het archief van de sluismeester gedeponeerd (inv.nrs 384-438). Geschiedenis van het archief Rond 1980 zijn de archieven van alle onderdelen van de Directie Zeeland van Rijkswaterstaat tegelijkertijd door de Centrale Archief Selectiedienst verzameld, geselecteerd en geïnventariseerd. Het archief van de sluismeester te Veere, dat zich op een zolder van het huis van de sluismeester bevond, is toen waarschijnlijk over het hoofd gezien. In 1995 kwam deze Commissie aan het licht en is het archief alsnog door Rijkswaterstaat overgedragen aan het Rijksarchief in Zeeland (Aanwinst 1995.91). Wegens de vrij complete staat van het archief, zeker het deel over de periode 1872-1922, is besloten het nagenoeg integraal te bewaren als voorbeeld van een archief van een uitvoerende dienst van Rijkswaterstaat. Tot 1922 verzamelde de sluismeester ieder jaar alle stukken van het voorgaande jaar, bond ze per soort (correspondentie, sluisregisters, statistieken en financiële administratie) bijeen, verpakte ze in een groot pak en bracht dit naar zijn zolder. De inhoud noteerde hij in een inventaris van het archief (inv.nr 373). Uit de periode daarna zijn hoofdzakelijk de sluisregisters bewaard gebleven. Tijdens een voorselectie bij de archiefvormer zijn dienstroosters, registers van waterstanden en diverse statistieke opgaven geselecteerd voor vernietiging. Na de overbrenging zijn tijdens de bewerking nog de financiële administratie betreffende de verkoop van het 'reglement van politie' en de vergoeding voor het gebruik van de telefoon in het sluiskantoor, de 'bonboeken dienstvervanging' en 'schuttingsbriefjes' alsmede dubbelen vernietigd. Bijlagen Sluismeesters 09.09.1872: J.J. de Reede, hoofdopzichter bij de Staatsspoorwegen en waarnemend sluismeester, 01.11.1872: H.E.J. ten Kate van Loo, tijdelijk sluismeester bij de Staatsspoorwegen, 01.01.1875: tijdelijk sluismeester bij de Rijkswaterstaat, Overleden 5.5.1878 c. 01.1878: J.P. Kuijt, hulpsluismeester en waarnemend sluismeester, 01.08.1878: M. Kramer, sluismeester, 01.10.1888: M.D. Braspot, sluismeester, 01.07.1896: J.A.G. Robijn, sluismeester, 01.01.1899: R.E. Boomgaard, sluismeester, 16.11.1903: A. Amadio, sluismeester, 01.07.1912: D.J. de Vos, sluismeester, RAZ, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, inv.nrs 677/552 [overleden 3.2.1922]. 16.04.1922: W.A. de Munck, sluismeester, RAZ, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, inv.nrs 677/1403, 677/1584 [aanstelling, was hulpsluismeester Vlissingen], 678/4695, 678/4986 [verplaatsing tot sluismeester Vlissingen]. 00.05.1924: A. Boddingius, sluismeester, RAZ, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, inv.nrs 679/1471, 679/1751 [aanstelling], 685/4217, 685/4331 [was hulpsluismeester Vlissingen, ontslag 1.11.1929]. 01.02.1930: G.M. Peeman, sluismeester, RAZ, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, inv.nrs 686/104, 686/383 [was sluis- en pontwachter Veere]. Havenmeesters 1866: J.K. Verhulst, buitengewoon opzichter tijdelijk belast met de werkzaamheden van haven- en spuimeester, 1887: C. Schippers, tijdelijk havenmeester, RAZ, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, inv.nr 656/2400 [overlijden 27.9.1904]. 01.01.1905: J. van der Eijk, tijdelijk havenmeester, gemeentelijk brugwachter, 1909 door Minister van Waterstaat aangesteld tot tijdelijk lichtwachter voor bediening van het licht op het Noorderhoofd, RAZ, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, inv.nrs 656/2586, 656/3281 [aanstelling 1904], 662/1465, 662/1848 [aanstelling tijdelijk lichtwachter], 684/3808, 684/4175, 684/4304 [ontslag 1-1-1929]. 01.01.1929: J. Hirdes, tijdelijk havenmeester, gemeentelijk brugwachter, 01.11.1931: door Minister van Defensie belast met het toezicht op het 'onbewaakt licht', RAZ, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, inv.nrs 684/5455, 685/16, 685/589 [ontslag 8.2.1929 als schipper bij de visserijpolitie te Tholen], 688/249 [onbewaakt licht], 707/3013, 707/3419 [ontslag 1.7.1948]. 15.11.1948: L. Schout, tijdelijk havenmeester-hulpkantonnier gemeentelijk brugwachter en inner der kadegelden, RAZ, Rijkswaterstaat Zeeland, Directie, inv.nrs 708/7681, 708/8148, 708/8392, 708/8909 [aanstelling 1948], .... [ontslag 1.6.1954]. 01.06.1954: C.J. But, havenmeester, gemeentelijk brugwachter en inner der kadegelden,
- Archieven Zeeuws Archief
- Archief
- 361.9
- Verkeer en Waterstaat
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer