Rooms-Katholiek Arm- en Weesbestuur te Vlissingen, 1814-1963
Inleiding Vanaf 1813 werden de katholieke wezen niet meer ondergebracht in het burgerlijk weeshuis, maar in een eigen gebouw. De voogdij bleef echter bij de regenten van het gasthuis en de gemeente betaalde een deel van de kosten. Een eerste stap naar verdere zelfstandigheid volgde in 1855 toen de bisschop van Haarlem een reglement van het Rooms Catholiek Parochiaal Arm- en Weesbestuur vaststelde. De pastoor fungeerde als bisschoppelijk commissaris en de armmeesters werden op voordracht door de bisschop benoemd. Pas in 1872 besloot het bestuur de financiële gevolgen van de wezenzorg geheel voor eigen rekening te nemen en verklaarde het zich onafhankelijk van het burgerlijk arm-, gast- en weesbestuur. Vanaf 15 november 1875 werd de dagelijkse gang van zaken in het weeshuis uitgevoerd door zusters Franciscanessen van de Congregatie der Dochteren van de H. Franciscus en van de H.H. Harten van Jezus en Maria van Salzkotten in het bisdom Paderborn. Het weeshuis was aanvankelijk gevestigd aan Lange Noordstraat C 17, vanaf 1827 in een pand aan de Pottekaai, vanaf 1849 aan Droogdok 2, vanaf 1858 een pand aan de Korte Walstraat, vanaf 1883 een pand aan de Hendrikstraat op de hoek met de Palingstraat en vanaf 1891 in een nieuw pand aan de Van Dishoeckstraat. Het stond lange tijd bekend als ‘Gesticht No 2 - Roomsch Katholiek Weeshuis’. Vanaf de eeuwwisseling was een deel van het weeshuis al ingericht voor ziekenverpleging, die in 1913 als St. Joseph Ziekenhuis werd verzelfstandigd in een nieuw gebouw naast het weeshuis. Lange tijd was dokter J.A. Friesen (1777-1844) voorzitter en secretaris van het bestuur. Hij vermaakte in zijn testament een fors bedrag aan de ‘Roomsch-Katholieke Weezen der stad Vlissingen’, het ‘Fonds Friesen’ (inv.nr 24).
- Archieven Zeeuws Archief
- Archief
- 7188
- Welzijn en Sociale zorg
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer