Johan Limpers is een veelbelovende jonge kunstenaar als de oorlog uitbreekt. Hij stort zich halsoverkop in het verzet, werkt samen met Gerrit van der Veen, en is betrokken bij talloze acties van de Raad van Verzet. Oudejaarsavond 1943 doet hij mee met een op het laatste moment afgeblazen overval op de Weteringschansgevangenis in Amsterdam, waar vele verzetsmensen vast zitten. Luttele maanden later valt hij in handen van de Duitsers en belandt hij zelf in de beruchte gevangenis. Limpers vestigt al zijn hoop op zijn verzetsvrienden, die een bevrijdingspoging beramen.
Gemaskerde bezoekers
Het is de nacht van 30 april op 1 mei 1944 als drie mannen over de uitgestorven straten van Amsterdam lopen. Vlak bij het Leidseplein houden ze halt, direct voor de aan het Kleine Gartmanplantsoen gelegen gevangenis. Stipt om kwart over vier knarst het slot van de toegangsdeur. Het Huis van Bewaring I, zoals het officieel heet, staat in de volksmond bekend als de Weteringschansgevangenis. Het is een van de drie gevangenissen die de Duitsers in Amsterdam voor arrestanten gebruiken. Op een plattegrond is goed te zien wat voor wirwar van gebouwen zich achter de façade bevindt. Het hart van het in 1850 geopende complex bestaat uit een voor negentiende-eeuwse gevangenissen typisch kruisgebouw: twee haaks op elkaar staande cellengangen die van bovenaf gezien een kruis vormen en plaats bieden aan ruim tweehonderd cellen. In de loop der tijd komen er tal van gebouwen bij: woningen voor het personeel, een gebouw voor het kantongerecht, een overdekte binnenplaats, wasruimtes, een archiefgebouw. Een toevoeging uit de oorlogsjaren is een houten barak, exclusief gereserveerd voor Joodse gevangenen. In deze ‘Jodenbarak’ heeft Anne Frank en haar familie nog enkele dagen vastgezeten.
Sleutelbos
Als de deur opengaat, glippen de mannen snel het gebouw in. Gerard van Welsum, de bewaker die het slot vanaf de binnenkant heeft geopend, loopt juist naar buiten toe. Van Welsum werkt samen met het verzet en drukt de nachtelijke bezoekers een bos sleutels van het hele complex in handen.
Uit nabijgelegen portieken en struiken verschijnen op dat moment nog meer mannen. Zo’n acht van hen gaan het gebouw in onder leiding van Gerrit van der Veen, een charismatische beeldhouwer die tijdens de oorlog uitgroeit tot een invloedrijke verzetsleider. Van der Veen zit in de leiding van de Raad van Verzet– een samenwerkingsverband van diverse verzetsgroepen – en beraamt onvermoeibaar de ene verzetsactie na de andere. De nodige van zijn verzetsvrienden zijn opgepakt en hij wil ze koste wat het kost bevrijden. Hij en de andere mannen doen sokken over hun schoenen om zo min mogelijk geluid te maken, om hun gezichten dragen ze lappen met gaten voor de ogen. Muisstil steken ze de binnenplaats over naar de ingang van het kruisgebouw. Ze weten dat op de eerste verdieping Duitse bewakers slapen, die automatische wapens hebben.
Getalenteerde beeldhouwer
Een van de mensen die Van der Veen en de andere overvallers willen bevrijden, is Johan Limpers (1915-1944). Limpers heeft voor de oorlog aan de Rijksakademie van beeldende kunsten gestudeerd en daar Van der Veen leren kennen. Hij geldt als een getalenteerde beeldhouwer en wint in 1940 de Prix de Rome – een aanmoedigingsprijs voor jonge kunstenaars. Een van de andere genomineerden is de beeldhouwster Katinka van Rood. Ze wordt Limpers’ grote liefde, die al snel met zijn ‘Toosje’ trouwt. Het leven lijkt Limpers toe te lachen, maar net als Van der Veen ziet hij het als zijn morele plicht om zich volledig aan het verzet te wijden. Hij helpt Joodse onderduikers, vervalst persoonsbewijzen en doet mee aan sabotageacties. In maart 1944 pleegt een sabotageploeg van de Raad van Verzet op zijn initiatief een aanslag op de Elektrozuurfabriek in Amsterdam-Noord.
Oudejaarsavond 1943
De overval van 1 mei 1944 is niet de eerste poging om de Weteringschans binnen te dringen. Eind 1943 heeft Van der Veen het plan om tijdens Oudejaarsnacht, als de bewakers afgeleid zullen zijn, aan te komen rijden in een vrachtwagen, vermomd als Duitse agenten met een stel arrestanten. Het loopt fout als de Sicherheitsdienst kort voor vertrek de vrachtwagen ontdekt en er een wapen in aantreft. De overvalploeg – met de in een Duits uniform gestoken Limpers – weet te ontkomen.
Notitieboekje
Vier maanden later is het tijd voor de tweede poging. De overvallers komen dit keer bijeen in een huis aan de Sarphatistraat –vernoemd naar de Joodse arts Samuel Sarphati en daarom in de zomer van 1942 onder Duitse druk herdoopt in ‘Muiderschans’. Limpers is daar al niet meer bij. Enkele weken eerder is de Raad van Verzet een grote slag toegebracht. Janrik van Gilse – een belangrijke verbindingsman in het communistische verzet – loopt eind maart in een Duitse hinderlaag en wordt doodgeschoten. Op zijn lichaam vinden de Duitsers een notitieboekje dat naar andere leden van de RVV leidt. Onder hen ook Limpers, die kort daarop wordt gearresteerd.
Morsecode via verwarmingsbuizen
Opeens zit Limpers zelf in de gevangenis waaruit hij mensen had willen bevrijden. Hij komt in de cel bij Jo Elsendoorn, een Amsterdamse onderwijzer. Die beschrijft in zijn oorlogsherinneringen hoe Limpers schaak speelt met een vriend die een paar cellen verderop zit. De zetten worden in morsecodes via de verwarmingsbuizen doorgegeven. Ook fluit hij geliefde muziekstukken zoals de tweede suite van Bach. "Johan Limpers begon het eerste deel van die suite te fluiten en dan volgde het tweede deel door de andere gevangene…"1
Limpers maakt ook tekeningen die bewaard zijn gebleven, zoals een indringend zelfportret en gepassioneerde naakttekeningen van Toosje.
Contact met buiten
Terwijl Van der Veen en de anderen in groepjes door nachtelijk Amsterdam sluipen en hun bestemming naderen, zitten binnen Limpers en enkele andere gevangenen al in spanning af te wachten. Want ook al zitten ze vast, de verbindingen met de buitenwereld zijn niet helemaal verbroken. In de zomen van hun wasgoed, dat door familie moet worden opgehaald, worden minuscule briefjes verstopt. Ook zijn bewakers zoals Gerard van Welsum bereid brieven naar binnen en buiten te smokkelen. Zo krijgt Johan Limpers er eind april lucht van dat er iets te gebeuren staat. Elsendoorn merkt dat zijn normaal gesproken zo kalme celgenoot op een dag een nerveuze indruk maakt. ‘Je moest vanavond en morgenavond maar gekleed gaan slapen’, zegt Limpers hem. ‘Je moet maar doen of je slaapt en proberen wakker te blijven’. 1
‘Een grote hondenkop’
Zodra Van der Veen en de anderen de gevangenis betreden, gaat het al snel fout. Een van de Nederlandse SS’ers die bij de bewaking werkt, neemt sinds kort een grote Duitse herdershond mee als hij nachtdienst heeft. Van Welsum en andere bewakers die met het verzet samenwerken, brengen Van der Veen op de hoogte. Ze waarschuwen hem het wachtbureau te vermijden waar de SS’er met zijn hond ligt te slapen. Toch zal Van der Veen, die eerst door het ruitje in de deur naar binnen tuurt, precies die ruimte in gaan. Jan Brasser, een communistische verzetsman die veel met Van der Veen samenwerkte, volgt hem op de voet. ‘Hij deed voorzichtig die deur open en ging naar binnen en ik achter ‘m aan. Op ’n bed of een soort divan lag een SS’er te maffen. Ik had een ploertendoder in m’n hand. […]. [R]echts stond een bureau. Gerrit was daar al voorbij en ik volgde ‘m. In ’t schemerdonker ging er een grote hondenkop omhoog’. 2 Dat is het moment waarop de hel losbreekt. Van der Veen schiet vrijwel meteen op de hond en vervolgens op de slapende SS’er. Van der Veen moet verrast zijn geweest, want de afspraken zijn helder: bij het eerste schot dat valt, wordt de actie afgebroken. Op het moment dat hij de trekker overhaalt, weet Van der Veen dat hij zijn vrienden niet meer kan redden. Het rumoer dat volgt is enorm. Van der Veen, Brasser en de anderen proberen zo snel mogelijk de gevangenis uit te komen. In de gang waar ze rennen verschijnen twee SD’ers met machinepistolen die haastig vuren. De meeste kogels belanden in het plafond en veroorzaken grote stofwolken: wit van de kalk rennen de overvallers naar buiten.
Chaos
Ondertussen krijgen de gespannen afwachtende gevangenen het tumult ook mee. Elsendoorn: ‘Opeens drong er lawaai tot ons door, hondengeblaf! Er vielen schoten. Duitsers begonnen te schieten’. Limpers begrijpt al snel dat het mis is. ‘Vlug, uitkleden en slapen, donders!’, roept hij Elsendoorn toe. Kort daarop gaat de celdeur open. ‘Het licht floepte aan, dekens werden van ons afgetrokken en wij maar met een slaperige blik de SD’ers in hun groene uniform aankijken’. De Duitsers komen controleren welke gevangenen aangekleed zijn en dus kennelijk op de hoogte van de overval. Limpers en Elsendoorn zijn op tijd omgekleed, maar de stemming is bedrukt. ‘Oh God’, verzucht Limpers, ‘dit was mijn laatste kans’. 1
Buiten de gevangenis is de chaos ook compleet. Voor de ingang van de gevangenis zijn diverse mannen van de overvalgroep verdekt opgesteld. Als het tumult losbarst, rennen ze al schietend naar de toegangspoort om de Duitsers af te schrikken. Maar sommige vluchtende overvallers denken door die schoten juist dat de Duitsers ook al buiten zijn. Een Zeeuws knokploeglid dat door de portiersloge de straat weer op komt, verklaart later dat hij daar door zijn eigen mensen onder vuur genomen is. 3
Hond vergiftigd
Over de honden is nog veel te doen geweest. Was daar nu wel of niet voor gewaarschuwd? Gerard van Welsum beweert in een vele jaren na dato geschreven brief stellig dat hij de overvallers vooraf gewaarschuwd had. ‘Het beest lag vlak bij de gangdeur in het Duitse bureau! […]. Het parool was dat niemand de bewuste deur mocht beroeren…’. Nog in de bewuste nacht zelf, toen ze elkaar bij de gevangenispoort kort zagen, zou hij dit Van der Veen gezegd hebben. Van Welsum schrijft echter ook dat vooraf besproken is of de honden vergiftigd konden worden of op een andere manier onschadelijk gemaakt. 4 Waarom dat niet gebeurd is, blijft onduidelijk.
Herenigd in de dodencel
De gevolgen van de mislukte bevrijdingspoging zijn dramatisch. Van der Veen is in zijn onderrug geraakt. Hij kan nog wel naar een onderduikadres worden gebracht, maar blijkt ernstig verwond. Al spoedig krijgt hij last van verlammingsverschijnselen. Elf dagen na de overval valt de SD het huis binnen waar Van der Veen verblijft. Zo wordt hij in de cel alsnog herenigd met Limpers en de andere vrienden die hij had willen bevrijden. Zoals ze zelf al voorvoelen, komen ze er niet levend vanaf. Om verdere bevrijdingspogingen voor te zijn, maken de Duitsers haast. ‘Alles gaat bliksemsnel’, schrijft Van der Veen op zaterdag 10 juni in de laatste brief aan zijn vrouw Loekie, ‘vanmorgen rechtspraak en vonnis, straks de voltrekking’. 5
‘Het is afgelopen’, schrijft Limpers diezelfde dag aan Toosje.
In de duinen bij Overveen worden de mannen die dag gefusilleerd. Van der Veen kan inmiddels niet meer staan, maar wil niet liggend sterven. Het is Limpers die hem bij de executie overeind houdt.
Met de mislukte overval van 1 mei is het boek Weteringschans nog niet gesloten. In juli probeert knokploegleider Johannes Post het opnieuw. Het loopt ditmaal nog slechter af. De bewaker die in het complot zit blijkt een dubbelspel te spelen en de overvallers lopen in de val. Acht van hen, waaronder Post zelf, moeten het met de dood bekopen. Zo blijkt de Weteringschansgevangenis een onneembare vesting voor het verzet. Pas bij de bevrijding gaan de poorten open en stromen de cellen leeg.
Over de auteur
Dit artikel is geschreven door het Verzetsmuseum Amsterdam in het kader van het “Deltaplan collectieontsluiting oorlogsmusea en herinneringscentra” en mogelijk gemaakt door het Mondriaan Fonds. Het Deltaplan is een eenmalige inhaalslag om het digitale collectieaanbod van bruikbaar en zichtbaar bronnenmateriaal vanuit de herinneringssector te versterken.
Bronvermelding
- Voor dit artikel is gebruik gemaakt van een hoofdstuk uit: Filip Bloem, De onvermoeibare Brasser: dertien plaatsen uit een strijdbaar leven (Amsterdam en Wormer 2023).