A.M. Snoek: Dagboek/plakboek (cahier)
‘9 Oct. ’s Avonds in het donker. Nog wat pianospelen en schrijven bij een petroleumlampje. Geen stofzuiger meer, kleden kloppen. ’s Middags vaak geen thee,’ schrijft Agatha Maria Snoek (1917-2009). De dan zevenentwintigjarige Agatha is spraaklerares bij de GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) en woont nog thuis bij haar ouders, in de Valeriusstraat in het keurige Amsterdam-Zuid. Dezelfde maand, oktober 1944, gebeurt er vlakbij iets heftigs: ‘Gevangenen uit een gevangenis in A’dam zijn naar een schuilkelder gebracht in de Apollolaan. Daar zijn ze doodgeschoten. Iemand zegt dat ze een lijk zo op een handkar gooiden.’ Kort daarop breekt de Hongerwinter aan: ‘Ik geef een leerling in Landsmeer les in ruil voor etenswaar. Om 1 uur ben ik bij die mensen, eet er eerst warm eten. Het is daar nog uitstekend, vlees, vette jus, pap in melk. Als lesgeld krijg ik nog wat mee. Ik word betaald in natura.’ Ze neemt de pont over het IJ: ‘Bij de pont staan zulke files van fietsen en karren. Dat de mensen wel 3 à 4 uur staan te wachten. Er vaart maar één pont.’ Het dagelijks leven in Amsterdam tijdens de Hongerwinter wordt zeer tot de verbeelding sprekend beschreven: ‘Sinds kerst heeft het bijna steeds gevroren. Er ligt veel sneeuw. Op alle straten een witte korst. Op suikerbieten uit geweest. Waren te laat (Zaterdagmiddag). Bij de brug bij de Zeilstraat lag een schuit met bieten voor groentewinkels (per persoon 3 K.G.), die gelost werd. We kregen ieder, na zeker tien minuten gewacht te hebben, 2 suikerbieten.’ In februari 1945 schrijft Agatha: ‘Vuilnisbakken zijn in 14 dagen niet geleegd. De mensen komen aan de deur om een boterham of 1 of 2 aardappelen. Op straat zie je geregeld mensen flauwvallen. In het Wilhelmina Gasthuis worden gemiddeld 25 mensen per dag binnengebracht die op straat gestorven zijn.’ ‘9 Oct. ’s Avonds in het donker. Nog wat pianospelen en schrijven bij een petroleumlampje. Geen stofzuiger meer, kleden kloppen. ’s Middags vaak geen thee,’ schrijft Agatha Maria Snoek (1917-2009). De dan zevenentwintigjarige Agatha is spraaklerares bij de GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) en woont nog thuis bij haar ouders, in de Valeriusstraat in het keurige Amsterdam-Zuid. Dezelfde maand, oktober 1944, gebeurt er vlakbij iets heftigs: ‘Gevangenen uit een gevangenis in A’dam zijn naar een schuilkelder gebracht in de Apollolaan. Daar zijn ze doodgeschoten. Iemand zegt dat ze een lijk zo op een handkar gooiden.’ Kort daarop breekt de Hongerwinter aan: ‘Ik geef een leerling in Landsmeer les in ruil voor etenswaar. Om 1 uur ben ik bij die mensen, eet er eerst warm eten. Het is daar nog uitstekend, vlees, vette jus, pap in melk. Als lesgeld krijg ik nog wat mee. Ik word betaald in natura.’ Ze neemt de pont over het IJ: ‘Bij de pont staan zulke files van fietsen en karren. Dat de mensen wel 3 à 4 uur staan te wachten. Er vaart maar één pont.’ Het dagelijks leven in Amsterdam tijdens de Hongerwinter wordt zeer tot de verbeelding sprekend beschreven: ‘Sinds kerst heeft het bijna steeds gevroren. Er ligt veel sneeuw. Op alle straten een witte korst. Op suikerbieten uit geweest. Waren te laat (Zaterdagmiddag). Bij de brug bij de Zeilstraat lag een schuit met bieten voor groentewinkels (per persoon 3 K.G.), die gelost werd. We kregen ieder, na zeker tien minuten gewacht te hebben, 2 suikerbieten.’ In februari 1945 schrijft Agatha: ‘Vuilnisbakken zijn in 14 dagen niet geleegd. De mensen komen aan de deur om een boterham of 1 of 2 aardappelen. Op straat zie je geregeld mensen flauwvallen. In het Wilhelmina Gasthuis worden gemiddeld 25 mensen per dag binnengebracht die op straat gestorven zijn.’
- Collectie 244: Europese dagboeken en egodocumenten
- Dagboek/plakboek (cahier)
- 2182
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer