Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Academisch Ziekenhuis Utrecht, bestuur, 1925-1980

1925 - 1982

Academisch Ziekenhuis Utrecht Oprichting stichting SAZU in 1924 Op 31 december 1924 richtten rijk en gemeente gezamenlijk de stichting "Stads- en Academisch Ziekenhuis" (SAZU) op. Deze stichting kreeg het beheer opgedragen van het Algemeen Ziekenhuis. Voorheen was het beheer van het Algemeen Ziekenhuis in handen van het regentencollege van de Verenigde Gods- en Gasthuizen. Zowel het Rijk als de gemeente Utrecht financierden dit ziekenhuis. De financiële verhouding tussen deze instanties was in de loop der tijd echter zodanig ingewikkeld geworden, dat het regentencollege van de Verenigde Gods- en Gasthuizen in 1924 besloot zich terug te trekken. De nieuwe stichting kreeg als doel "de voorziening in de ziekenhuisverpleging en wat daarmee verband houdt voor zooveel deze betreft inwendige ziekten, neus- keel- en oorziekten en huid- en geslachtsziekten, een en ander zoowel ten dienste van het universitair medisch onderwijs als ten dienste van de Gemeente Utrecht" . Archief SAZU 1925-1931, inv. nr. 6. . Om dit doel te bereiken moest de nieuwe stichting een zieken- en onderwijsinrichting exploiteren. De gemeente stelde aan de stichting het bestaande gebouwencomplex aan de Catharijnesingel ter beschikking. Ook werd in de stichtingsbrief vastgelegd dat de gemeente voor een bedrag van ten hoogste fl. 600.000 het complex zou verbouwen, uitbreiden en inrichten. Aan het hoofd van de stichting stond een bestuur van elf leden, waarvan drie leden aangewezen door de minister, drie leden door de gemeente, en vijf leden aangewezen door minister en burgemeester van Utrecht gezamenlijk. De machtiging van rijk en gemeente was vereist bij belangrijke beslissingen. In de jaren 1925-1930 werden aan het ziekenhuiscomplex talrijke werkzaamheden verricht. Zo verrezen eerst een nieuw keukengebouw en een polikliniekgebouw, vervolgens een collegezaal met laboratorium, een dierenverblijf en een paviljoen voor lijders aan besmettelijke ziekten. De bestaande gebouwen werden verbeterd en uitgebreid . Archief SAZU 1925-1931, inv. nrs. 13-26. . Deze verbouwingen stonden onder directie van Gemeentewerken van Utrecht, zoals in de akte van oprichting was bepaald. Rijksklinieken Naast dit algemeen ziekenhuis functioneerden al sinds jaren de "Rijksklinieken". De bestaansreden voor deze afzonderlijke klinieken was gelegen in het feit dat door de hoogleraren gewenste verbeteringen en uitbreidingen niet gerealiseerd konden worden in het Algemeen Ziekenhuis. Daarom stichtte het rijk voor eigen rekening in 1908 eerst de Heelkundige en vrouwenkliniek (Justus van Effenstraat) en in 1913 de kliniek voor Psychiatrie en Neurologie (Nicolaas Beetsstraat). De Rijksklinieken werden rechtstreeks beheerd door het rijk. Aan het hoofd van elke kliniek stond een geneesheer-directeur die ook hoogleraar was aan de rijksuniversiteit Utrecht. In 1929 werd de algemene leiding en het beheer van de Heelkundige en vrouwenkliniek overgenomen door een Tijdelijke Commissie van Beheer, ingesteld door de minister . Archief Rijksklinieken, inv. nr. 677. . Dit was een gevolg van klachten over de toestanden in de kliniek, die bij nader onderzoek in hoge mate gedesorganiseerd bleek. Het door vele rijksvoorschriften ingeperkte beheer van de geneesheer-directeur was voor een deel overgegaan op de hoogleraren, voor een ander deel op de hoofden van de verschillende afdelingen. Centrale leiding ontbrak, waardoor talloze onoplosbare conflicten uitbraken. Reorganisatie van de rijksklinieken was noodzakelijk. Dit leidde tot de oprichting van de "Stichting Academische klinieken" door het Rijk. Deze stichting kreeg als doelstelling de "voorziening in ziekenhuisverpleging en wat daarmede verband houdt, voor zooveel deze betreft gevallen van chirurgischen, gynaecologischen, obstetrischen en psychiatrisch-neurologischen aard, een en ander ten behoeve van het universitair medisch onderwijs" . Archief Academische Klinieken, inv. nr. 684. . De stichting diende dit doel te bereiken door de exploitatie van zieken- en onderwijsinrichtingen te Utrecht onder de eenhoofdige leiding van een directeur. Het Rijk stelde de gebouwen van de voormalige Rijksklinieken ter beschikking. De nieuwe stichting kreeg een bestuur van zeven leden, benoemd door de minister. Met name de hoogleraren verzetten zich tegen deze verandering, die een aantasting van hun machtspositie betekende. De akte van oprichting van de Stichting Academische klinieken vertoont vele overeenkomsten met die van de enige jaren eerder opgerichte Stichting Stads- en Academisch ziekenhuis. Dit is niet verwonderlijk. Het voorzitterschap van de beide besturen en van de Tijdelijke commissie was in handen gelegd van een zelfde persoon: dr. C. Hoitsema. De secretaris van het bestuur van het SAZU, tevens als secretaris-rentmeester 'directeur' van het algemeen ziekenhuis, dr. L. Leydesdorff, die ook zitting had in de Tijdelijke Commissie van Beheer, werd vervolgens benoemd tot secretaris van het bestuur van de Stichting Academische klinieken en tot directeur van de klinieken. De Stichting Academische klinieken heeft maar kort een bestaan gehad. De Algemene Rekenkamer wees de minister van onderwijs en zijn collega van financiën al spoedig op het feit dat de Stichting onwettig was. Volgens de Comptabiliteitswet 1927 moest er een wet zijn die het afzonderlijke beheer van een Rijksdienst en de controle daarop door de Algemene Rekenkamer regelde. Dit was niet het geval. De minister van onderwijs was van mening dat het hier niet ging om een rijksdienst, omdat het beheer van de klinieken in handen was van een stichting. Volgens de Rekenkamer bleef het karakter van de rijksdienst behouden, zodat de comptabiliteitswet 1927 wel degelijk van toepassing bleef. Uiteindelijk besloot men tot samenvoeging van de Stichting "Stads en Academisch Ziekenhuis Utrecht" en de Stichting "Academische Klinieken". Doordat ook de gemeente Utrecht hierin participeerde was er geen sprake meer van een rijksinstelling. Oprichting nieuwe stichting SAZU in 1932 Op 31 december 1931 werd een nieuwe stichting "Stads- en academisch Ziekenhuis" opgericht, waarin het algemeen ziekenhuis en de Rijksklinieken werden opgenomen. Doelstelling en middel om dit doel te bereiken waren gelijk aan die van de eerdere stichtingen: voorzien in ziekenhuisverpleging en wat daarmee verband houdt zowel ten dienste van het universitair medisch onderwijs als ten dienste van de gemeente. De gebouwen waarover de stichting kon beschikken waren eigendom van ofwel de gemeente, ofwel het Rijk. Het bestuur was verantwoordelijk voor beheer en exploitatie van het ziekenhuis, de hoogleraren droegen zorg voor de geneeskundige behandeling van de zieken. On- en minvermogende patiënten uit de gemeente Utrecht moesten kosteloos in het ziekenhuis opgenomen worden. Het bestuur werd ingekrompen tot zes leden, aan te wijzen door de diverse belanghebbenden. Het personeel van het ziekenhuis was voor een deel in dienst van de stichting, voor een ander deel in dienst van het Rijk, bijvoorbeeld de medische staf en het vaste laboratoriumpersoneel. De leiding van het ziekenhuis was tweehoofdig. Directeur dr. G. Fabius kreeg de leiding van het ziekenhuis en was geneesheer van het personeel. Ook de opleiding van de verplegenden behoorde tot zijn taak. Bestuurssecretaris Leydesdorff was als rentmeester verantwoordelijk voor het administratieve en geldelijke beheer van de stichting. In 1938 werd Leydesdorff na het ontslag van directeur Fabius benoemd tot directeur-secretaris. De rentmeestersfunctie ging hierin op. De medische directeurszaken werden opgedragen aan een 'geneesheer' voor de keuringen en de verpleegsterszaken. In deze functie werd dr. Hulst benoemd. In de jaren dertig hadden constant verbouwingen en aanpassingen plaats om het ziekenhuis aan te passen aan de eisen van de tijd. Konden eerdere gebouwen nog vrij zorgeloos neergezet worden in de ooit ruim bemeten tuin van het ziekenhuis, nu moest gezocht worden naar een plekje voor nog een gebouw. Het ziekenhuis was een wereld op zichzelf: voor de ondersteuning van het primaire proces van de ziekenverzorging stonden een technische dienst met eigen werkplaatsen, keukens, een wasserij en een huishoudelijke dienst klaar. Ook was er een administratieve dienst die de directeur assisteerde bij de uitvoering van zijn taken. In deze periode werden op instigatie van de hoogleraren talrijke medische apparaten aangekocht, waarmee moderne behandelingen konden worden toegepast, zoals diathermie, "physische therapie" en finsentherapie. Ook röntgenafdelingen en operatiekamers werden gemoderniseerd. De verzorging van de patiënten werd eveneens uitgebreid. Naast medische zorg kwam er meer aandacht voor sociale zorg. Al in 1929 was de Sociale Dienst opgericht . Archief SAZU 1932-1945, inv. nr. 206. . Deze dienst verrichtte maatschappelijk werk. Ook kwamen er diverse advies- en consultatiebureaus bij, die niet allemaal een lang leven beschoren waren . Archief SAZU 1932-1945, inv. nrs. 207-211. . Als gemeentelijke instelling had het ziekenhuis de plicht min- en onvermogende patiënten kosteloos op te nemen en te behandelen. Deze patiënten vormden het 'onderwijsmateriaal' ten behoeve van de universiteit, maar mochten volgens de akte van oprichting niet tegen hun zin gedemonstreerd worden aan de medische studenten. De meer gegoede zieken lieten zich niet zo vaak opnemen in het ziekenhuis aan de Catharijnesingel. Om toch meer van deze profijtelijke categorie patiënten in het ziekenhuis te krijgen, werden aparte klassenafdelingen ingericht, met ruimere kamers, beter eten en langere bezoekuren . Archief SAZU 1932-1945, inv. nrs. 141-144. . Gevolgen van de Tweede Wereldoorlog Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veranderde het leven in het ziekenhuis. Ingrijpend was het gedwongen vertrek van de joodse directeur en enige verpleegsters vanwege de anti-joodse maatregelen van de Duitsers. Nadat deze functie ingevuld was door interim-directeuren stelde de Duitse bezettingsmacht in 1942 een nieuwe geneesheer-directeur aan, N.S.B. lid dr. K. Keijer. Nadat eerst de voorzitter was afgetreden, stelde in 1942 ook de overige leden van het bestuur hun zetels ter beschikking. Verder brachten de Duitsers wijzigingen aan in de stichtingsbrief. De andere directeur van het ziekenhuis, verpleegkundig directrice zuster Mariana Stenvers en de adjunct-directrice zuster Elizabeth Perrin, bleven gedurende de hele oorlog wel op hun post. Direct na de bevrijding in mei 1945 werd directeur Keijer ontslagen. In zijn plaats trad dr. Hulst op. Ook het door de Duitsers benoemde bestuur werd afgedankt. Onder voorzitterschap van de burgemeester van Utrecht kwam hiervoor een interim-bestuur in de plaats. In 1946 werd dit opgevolgd door een nieuw volwaardig bestuur dat rechtsgeldig was benoemd. Dr. Hulst bleef directeur. De jaren vijftig waren jaren van gestage groei. Nadat de oorlogsschade aan de gebouwen was hersteld volgde een schier eindeloze reeks verbouwingen en uitbreidingen. Een latere luchtfoto laat zien dat het complex aan de Catharijnesingel tenslotte was uitgegroeid tot een wirwar van gebouwen, waarin het werken steeds moeilijker werd . Vaarwel Catharijnesingel. Een nieuw begin in 'de Uithof'. Ed. Academisch Ziekenhuis Utrecht. Utrecht 1988. Blz.86. . Oprichting van de stichting AZU in 1959 In 1959 veranderde de beheersvorm van het ziekenhuis opnieuw. In 1954 was men op instigatie van het Rijk begonnen met de voorbereidingen voor een wijziging van de beheersvorm . Archief AZU 1945-1980, inv. nr. 317. . Op 1 januari 1957 zou namelijk van rechtswege een einde komen aan de samenwerking zoals die was vastgelegd in de akte van oprichting uit 1931. De onderhandelingen tussen de beide partners verliepen moeizaam. Op 1 juli 1959 kwam een einde aan de samenwerking tussen gemeente en Rijk. Het Rijk richtte de "Stichting Academisch Ziekenhuis" (AZU) op. In de jaren zestig stond de ontwikkeling van het ziekenhuis in het teken van de nieuwbouw. In augustus 1960 was het besluit gevallen dat de stichting nieuwbouw mocht gaan plegen in de buiten de stad gelegen 'Johannapolder', de latere Uithof . Archief AZU 1945-1980, inv. nr. 525. . Talloze plannen werden ontwikkeld, maar de uitvoering stagneerde. In afwachting van de nieuwbouw werden in deze periode geen grote verbouwingen meer aangepakt. Per 1 juli 1971 kreeg het ziekenhuis de naam "Academisch Ziekenhuis Utrecht" (AZU). Dit hield verband met de inwerkingtreding van de wet voor academische ziekenhuizen, waardoor het ziekenhuis rechtspersoonlijkheid verkreeg . Archief AZU 1945-1980, inv. nrs 319-321. . Het ziekenhuisbestuur was verantwoording schuldig aan de minister, die ook de door het bestuur vastgestelde ziekenhuisbegroting moest goedkeuren. Hangende de goedkeuring van het nieuwe bestuursreglement bevond het bestuur zich naar eigen mening sinds juli 1971 tijdelijk in een soort van overgangstoestand. Het noemde zich 'interim-bestuur' . Archief AZU 1945-1980, inv. nr. 312. . Aan deze toestand kwam in april 1972 geruisloos een einde. In 1977 was het nieuwe bestuursreglement klaar . Archief AZU 1945-1980, inv. nrs. 325-326. . Nieuwbouw in de Uithof Ondertussen breidde de ziekenhuisorganisatie zich gestaag uit. Het afstemmen van de medische, onderwijskundige, verpleegkundige en economische belangen werd in de groter wordende organisatie steeds ingewikkelder. De positie van de driehoofdige directie ten opzichte van bestuur en faculteit was niet helemaal helder . De problemen waren begonnen in de jaren zestig. Zie hiervoor onder andere: archief AZU 1945-1980, inv. nrs. 324, 358. . In de jaren zeventig werd het ziekenhuisbestuur telkens weer geconfronteerd met conflicten: met leden van de directie, met hoogleraren, met het ministerie. Ondertussen moesten de nieuwbouwplannen uitgewerkt worden in samenwerking met de academische ziekenhuizen in Leiden en Amsterdam, gecoördineerd vanuit het ministerie. Het aantal bedden waarover het ziekenhuis zou gaan beschikken bleef gedurende een reeks van jaren een heet hangijzer. Tenslotte gaf op 8 september 1978 het kabinet het groene licht voor de bouw van een ziekenhuis met 800 bedden . Archief AZU 1945-1980, inv. nr. 541. . Toen was wel duidelijk dat de verhuizing naar een nieuw gebouw niet voor het midden van de jaren tachtig te verwachten zou zijn. Dit betekende dat in het complex aan de Catharijnesingel interim-voorzieningen getroffen moesten gaan worden om het ziekenhuis door de tussenliggende jaren heen te helpen. Opheffing van de stichting AZU in 1980 In 1977 werden de roerende en onroerende goederen en zakelijke rechten van de stichting overgedragen aan de rechtspersoon "Academisch Ziekenhuis Utrecht". Nadat in 1979 ook de onroerende goederen van het Rijk aan de rechtspersoon waren overgedragen, had de oude stichting geen bestaansrecht meer: de rechtspersoon zou voorzien in hetzelfde doel dat de in 1959 opgerichte stichting beoogde. Bij bestuursbesluit van 11 juni 1980 werd dan ook besloten tot opheffing van de stichting . Archief AZU 1945-1980, inv. nr. 322. .

Collectie
  • Archieven Utrecht
Type
  • Archief
Identificatienummer van Het Utrechts Archief
  • 1124
Trefwoorden
  • Gezondheidszorg
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
De Oorlogsbronnen.nl nieuwsbrief bevat een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
WO2NETMinisterie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards