Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht
Geschiedenis van het Wilhelmina Kinderziekenhuis Lange tijd werd de medische zorg voor kinderen gedragen door geneeskundigen en heelkundigen die geen bijzondere deskundigheid en vaak ook geen bijzondere belangstelling ten aanzien van de problemen op kinderleeftijd hadden. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw zijn medici zich in het bijzonder met zieke kinderen gaan bezighouden. Zij werden de grondleggers van de kindergeneeskunde. De algemene ziekenhuizen waren niet ingesteld op de verzorging van het zieke kind. De kinderen lagen op dezelfde zalen als de volwassenen en konden daar allerlei besmettelijke ziektes oplopen. Het eerste kinderziekenhuis in Nederland werd in 1863 geopend. Dit ziekenhuis was het Sofia Kinderziekenhuis in Rotterdam. De overheid bemoeide zich niet met de kinderziekenhuizen. Zij werden meestal door particulieren gesticht en als louter charitatieve instellingen gezien. Voor de financiering waren de ziekenhuizen dan ook aangewezen op de vrijgevigheid van de burgers. In het begin waren de kinderziekenhuizen vooral bedoeld voor kinderen van armlastige ouders. Ook Het Wilhelmina Kinderziekenhuis was een charitatieve instelling. Dankzij een initiatief van zes vooraanstaande burgers werd in november 1888 in Utrecht een kinderziekenhuis voor kinderen van behoeftige ouders geopend, waar plaats was voor acht à negen patiënten. Op 27 april 1888 richtte de Utrechtse kinderarts dr. Hulshoff samen met vijf leden van de Utrechtse gemeenteraad, te weten dr. P. Templeman van der Hoeven, mr. J.F. de Beaufort, mr. W.J. Rooyaards van den Ham, H.A. Beuningen en mr. S.J. van Geuns een 'comité tot oprichting van een kinderziekenhuis' op. Het ziekenhuis moest een filantropische instelling worden, los van politieke invloed of godsdienstige voorkeuren. Naast genezing zou ook opvoeding en onderwijs de aandacht krijgen. De kinderen uit behoeftige gezinnen gingen voor op die uit gezinnen waar men de kosten van een ziekenhuis wel kon betalen. Om aan een beginkapitaal te komen werd in mei 1888 een circulaire aan de Utrechtse burgers gezonden, waarin werd opgeroepen een bijdrage te leveren aan de oprichting en exploitatie van een kinderziekenhuis. Hoewel de opbrengsten van de oproep niet voldoende waren om een ziekenhuis te exploiteren werd op 8 juni 1888 besloten om het initiatief toch door te zetten. Men had immers genoeg geld toegezegd gekregen om te starten met het ziekenhuis. Op vrijdag 22 juni 1888 werd het comité tot oprichting van een kinderziekenhuis opgeheven en werd de Vereeniging Het Kinderziekenhuis ingesteld. De bestuursleden waren dezelfde mensen als die in het comité tot oprichting van een kinderziekenhuis hadden plaatsgenomen. Zie inv.nr. 7. Het doel van de vereniging was de verpleging van zieke kinderen in een speciaal daartoe ingericht gebouw. Op zaterdag 3 november 1888 werd de eerste bestuursvergadering gehouden in het kinderziekenhuis, dat zijn deuren had geopend aan de Oude Kerkstraat 30. In deze vergadering werd ook het ziekenhuis geopend. De exploitatie van het ziekenhuis werd verzorgd door de Vereeniging Het Kinderziekenhuis. Het bestuur van de Vereeniging Het Kinderziekenhuis kwam wekelijks bijeen om te bespreken hoe aan het benodigde geld kon worden gekomen. Zowel de geneesheer-directeur, de directrice als de verpleegster werden het eerste jaar niet betaald voor hun werk. Het ziekenhuis was immers een charitatieve instelling. De docenten van de universiteit kwamen de kinderen geheel belangeloos opereren en behandelen. Hierdoor werden de kosten enigszins in de hand gehouden. De verpleeggelden die in rekening werden gebracht waren echter in het algemeen lager dan de werkelijke kosten. Dus moest het bestuur van de vereniging dikwijls een oproep doen tot het storten van geld, maar dit was niet voldoende om het ziekenhuis te exploiteren. De directie bleef hierdoor aangewezen op giften, vrijwillige diensten en verpleeggelden. Zo werd in 1889 een poppententoonstelling en een fancy fair gehouden ten behoeve van het kinderziekenhuis. Bij deze gelegenheid werd ook het boek De Groote Poppenvergadering te Utrecht uitgegeven Zie inv.nr. 702. . De opbrengst van de poppententoonstelling werd op verzoek van de initiatiefnemers op een aparte rekening gestort om nieuwbouw of uitbreiding te kunnen bekostigen. Dit geld was dus niet beschikbaar voor de exploitatie van het kinderziekenhuis. Het pand Oude Kerkstraat 30 was al snel te klein en in 1890 werd ook het belendende pand, Oude Kerkstraat 28, gehuurd. In 1894 stond de directie voor een crisis. Het tekort was dermate groot dat sluiting van het ziekenhuis dreigde. De geneesheer-directeur Hulshoff wilde een beroep op het burgerlijk armbestuur en de Provinciale Staten van Utrecht voor geldelijke steun. Het bestuur voelde echter niet veel voor subsidie. Het was immers een filantropische instelling en dan klopt men niet aan bij de overheid indien de stichting niet meer levensvatbaar was. Daarop ontstond binnen het bestuur een discussie over het opnamebeleid. Hulshoff kreeg uiteindelijk toestemming van het bestuur om met het armenbestuur te gaan onderhandelen. Dit mondde uit in een vergoeding van vijftig cent per dag voor kinderen van armlastigen, behalve zuigelingen want die hadden alleen maar een goede verzorging nodig. Daarnaast mochten kinderen niet langer dan 40 dagen worden verpleegd en werd er voor ten hoogste 2.000 dagen een vergoeding gegeven. Het ziekenhuis bleef dus nog steeds afhankelijk van de giften van de van derden. Sinds 1895 werd er gepraat over het betrekken van een nieuw pand, of zelfs het laten bouwen van een ziekenhuis. Het bouwen van een nieuw ziekenhuis bleek echter financieel niet haalbaar, zeker omdat rekening gehouden moest worden met een vermindering van het aantal patiënten doordat bij de Utrechtse ziekenhuizen kinderafdelingen verschenen. Het bestuur had haar zinnen gezet op het pand Nieuwegracht 137. In december 1897 verzochten de heren van het bestuur, Koningin-regentes Emma toestemming te geven om de naam van het ziekenhuis te veranderen in Het Wilhelmina Kinderziekenhuis, met de achterliggende gedachte dat de kroning van Wilhelmina waarschijnlijk extra geld in het laatje zou brengen. Op 19 oktober 1898 vond de verhuizing plaats naar de Nieuwegracht en werd tevens de naam van het ziekenhuis veranderd. Niet alleen de verhuizing had veel geld gekost, maar de kosten stegen ook vanwege het onderhoud aan een veel groter pand, hogere rekeningen voor voedsel en intensiever gebruik van apparatuur waardoor deze sneller moesten worden vervangen. Bovendien kwam in de jaren twintig een stelsel van sociale wetten tot ontwikkeling, met onder andere de verkorte werkdag. De verpleegsters mochten nog maar negen uur op een dag werken. Dit betekende dat er meer personeel moest worden aangetrokken. Omdat de verpleegsters waren aangenomen op basis van salaris met kost en inwoning stegen de kosten voor het Wilhelmina Kinderziekenhuis aanmerkelijk. Het ziekenhuis moest dus op zoek naar een andere, vaste inkomensbron. In 1920 werd de toenmalige geneesheer-directeur J. Haverschmidt, benoemd tot hoogleraar in de kindergeneeskunde aan de universiteit van Utrecht. Dit leidde tot een extra inkomstenbron voor het WKZ. De universiteit huurde ten behoeve van het onderwijs een aantal bedden, een collegezaal en een laboratorium. Behalve de extra inkomsten bracht dit wel een ruimteprobleem mee. De ruimtes die gebruikt werden voor het onderwijs waren immers niet beschikbaar voor het behandelen van zieke kinderen. Het bestuur van het WKZ wilde dat probleem oplossen door het naast hun gelegen pand van de Industrie- en Huishoudschool te kopen. Maar de curatoren van de universiteit waren niet bereid om daar hun geld in te steken. Zij hielden zich vast aan een uitspraak van de Tweede Kamer uit 1931, waarin was vastgelegd dat de academische ziekenhuizen in Utrecht onder één leiding moest komen. De curatoren stelden toen voor het eerst voor om het WKZ te gaan samen voegen met het Stads- en Academisch Ziekenhuis (SAZU). Het bestuur van het SAZU eiste echter dat het WKZ in het grote geheel van het SAZU zou opgaan. Dit zou betekenen dat de doelstelling van het WKZ in gedrang zou komen. Ook de eis dat het WKZ al zijn geld zou moeten inleveren was onaanvaardbaar. Aan de op particulier initiatief bijeengebrachte giften en legaten was immers de voorwaarde verbonden dat het geld ten behoeve van de kinderverpleging zou worden aangewend. Door deze problemen besloten de bestuurders van het WKZ om zich te gaan oriënteren op een andere mogelijkheid. Hierbij werd gedacht aan nieuwbouw op het terrein van het gemeentelijk uitbreidingsplan 'Krommer Rijn'. Door toedoen van een Tweede Kamerlid dat ook in het bestuur van het SAZU zat, kwam echter het probleem van de academische ziekenhuizen en het medisch onderwijs op de politieke agenda terecht. Het ministerie van Onderwijs adviseerde vervolgens om de problemen op te lossen door tijdelijke voorzieningen die niet al te duur mochten zijn. Daarmee werd nieuwbouw onmogelijk. Hoewel in de crisisjaren de prijzen daalden bleef de financiële situatie penibel. In de loop der jaren waren veel trouwe contribuanten en schenkers van geld afgevallen. Een nieuwe bron van inkomsten bracht de in 1935 door het WKZ geopende Polikliniek voor Kinderziekten op de Nieuwegracht 139. Niet alleen was het nu mogelijk om in een vroeg stadium ziektes te ontdekken en de ouders te overtuigen dat een ziekenhuisopname noodzakelijk was, maar het vormde ook een uitstekende leerschool voor de studenten. Bovendien bleek het ministerie van Onderwijs bereid te zijn met subsidie bij te dragen in de kosten van de polikliniek. De zorg voor de kinderen bleef bepalend voor de ontwikkeling van nieuwe initiatieven. Toen in 1937 vanwege bezuinigingen bij de ziekenfondsen en andere instellingen die voor opnamen betaalden alleen nog maar kinderen konden worden opgenomen als het echt niet anders meer kon en deze kinderen bovendien nog zo snel mogelijk moesten worden ontslagen, besloot het WKZ een nazorgzuster aan te stellen. Deze verpleegster ging op huisbezoek bij patiënten van de polikliniek. Door haar adviezen over voeding en hygiëne kon op die manier in sommige gevallen opname voorkomen worden. Tot in het begin van de jaren tachtig bleef de functie van nazorgzuster bestaan. Een deel van het werk werd toen overgenomen door de psychosociale afdeling van het WKZ. Het zestigjarig bestaan van het WKZ werd in 1948 groots gevierd. Een van de redenen voor het uitbundig vieren van dit jubileum was het spekken van de kas van het in 1938 gestichte bouwfonds. Er werd een bazaar georganiseerd. Naast een loterij met vele prijzen was er een rad van avontuur en werden 'bouwsteentjes' verkocht. Deze kleine bakstenen met opdruk waren door het WKZ voor vijfentwintig cent per stuk verkocht. Het hoogtepunt van de viering vormde de opvoering van het toneelstuk 'Het onstuimig Hart' door de rederijkerskamer Nicolaas Beets. De netto opbrengst van de feestelijkheden bedroeg achtduizend gulden. Dit was weliswaar niet genoeg om een nieuw ziekenhuis te laten bouwen, maar het bestuur putte uit de resultaten genoeg inspiratie om verder te gaan op deze weg. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog en vooral na 1960 ontwikkelde het WKZ zich van een kinderziekenhuis waar enige onderzoek werd verricht tot een 'universiteitskliniek voor kinderen en jeugdigen te Utrecht'. Binnen het WKZ kwam een enorme ontwikkeling tot stand op het gebied van specialisaties. Deze ontwikkeling leidde tot ruimte gebrek. In 1954 werd al begonnen met uitbreiding door nieuwbouw van de polikliniek. Een ander groot bouwproject was de bouw van een beddenhuis van zeven lagen in de tuin van het WKZ. In 1969 kwam dit nieuwe verpleeghuis gereed. Om het beddenhuis en het behandelhuis aan elkaar te koppelen was het nodig om een nieuw behandelhuis te bouwen. Al in 1969 werd met deze bouw begonnen. Al deze verbouwingen waren maar een tussenoplossing die nodig was om de periode tot de verhuizing naar de Uithof te overbruggen. Dat de verhuizing niet al in de jaren zestig plaatsvond kwam omdat het lang duurde voordat er overeenstemming was bereikt over de toekomst van het WKZ. Het WKZ bleef vasthouden aan een eigen, op kinderen afgestemde verpleging Uiteindelijk werd in 1980 overeenstemming bereikt. Het WKZ zou een geheel nieuw en zelfstandig ziekenhuis mogen bouwen in de directe omgeving van het AZU op de Uithof. De verhuizing stond toen gepland over een jaar of vijftien tot twintig. In 1999 was de nieuwbouw gereed en op 4 juni 1999 vond de opening van het nieuwe WKZ plaats. Samenwerking met het AZU Al in 1988 heeft het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen om een samenwerkingsovereenkomst tussen het AZU en het WKZ gevraagd. In het kader van de nieuwbouwplannen werd hier ook het ministerie van WVC bij betrokken. WVC dreigde zelfs zijn goedkeuring voor de volgende fase van de bouw afhankelijk te stellen van verdergaande bestuurlijke samenwerking tussen het AZU en het WKZ. Het WKZ verklaarde zich hierop bereid tot uitwisseling van bestuursleden, het benutten van een aantal functies en het door de directies van WKZ en AZU instellen van een apart beleidsorgaan voor die functies. Dit werd het in 1992 ingestelde Directie Samenwerkingsorgaan (DSO). De voorbereiding van de samenwerking verliep niet geheel vlekkeloos. Het AZU vond dat het WKZ de kinderfuncties aan het AZU moest afstaan. Hierdoor ontstond opnieuw een impasse in de onderhandeling. In de ledenvergadering van november 1993 werd een model voorgelegd om in te stemmen met twee juridisch zelfstandige ziekenhuizen met één Raad van Bestuur en één Raad van Toezicht. Er werd echter voorlopige gekozen voor het behoud van de DSO-constructie. In de toekomst zou dan moeten worden gestreefd naar een model waarbij een lid van de Raad van Bestuur van het WKZ lid is van de Raad van Bestuur van het AZU en omgekeerd. In de Raad van Toezicht zou dan geen verandering plaats moeten vinden. Dit moest dan uitmonden in een definitieve situatie, in 1998, waarin er sprake zou zijn van een bestuur van de stichting WKZ en AZU, waarbij de leden van de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur bestaan uit dezelfde personen. Op die manier kon het WKZ zelfstandig blijven bestaan. In 1995 speelden echter een viertal grote conflicten binnen het WKZ, te weten een verstoring van de arbeidsrelatie op de afdeling Kindercardiologie wat leidde tot een tijdelijke ontzegging van de toegang tot het ziekenhuis van een van de kindercardiologen, het tijdelijk stopzetten van de hartoperaties gevolgd door een onderzoek naar het functioneren van het Kinderhartcentrum, de opzegging van het vertouwen in het functioneren van en de communicatie met de Raad van Bestuur en het Managementteam door Medische Staf en de Vakgroep Kindergeneeskunde en de verstoorde arbeidsverhoudingen binnen de afdeling Kindergeneeskunde. Deze conflicten leidde ertoe dat het proces van samenwerking werd versneld, waardoor per 15 april 1996 de Raad van Bestuur AZU tevens Raad van Bestuur WKZ is geworden. Het WKZ bleef echter nog een zelfstandig rechtspersoon. Een van de eerste dingen die de nieuwe Raad van Bestuur voor nam was een grondige operatie voor het WKZ. Het WKZ moest een strategie uitzetten die aansloot bij de veranderende omstandigheden in de gezondheidszorg. Hiertoe werd een projectgroep 'WKZ aan ZET!' ingesteld die de opdracht kreeg om binnen een half jaar tijd een strategisch beleidsplan op te stellen en een voorstel te doen voor een nieuwe organisatiestructuur. Uit de voorstellen van de projectgroep WKZ aan ZET! kwam het advies om een managementoverleg te starten. Tegelijkertijd werd door de Raad van Bestuur besloten om met ingang van 1 februari 1997 een management van divisies te benoemen. Men dacht aan het vormen van drie divisies, De divisie Kindergeneeskunde de divisies Kinderchirurgie en de divisie Obstetrie, Neonatologie en Gynaecologie. In het managementoverleg namen de managers van de drie divisies plaats, aangevuld met het lid van de Raad van Bestuur dat het WKZ als aandachtsgebied heeft, te weten de heer De Folter. Per 1 oktober 1997 was er sprake van een bedrijfsfusie. De twee ziekenhuizen vormden van af dan één rechtspersoon, hiermee ging de zelfstandigheid van het WKZ verloren. Onderwijs / opleidingsinstituut Het onderwijs binnen het WKZ werd vanouds gegeven aan leerling-verpleegsters. Maar al snel na de start van het WKZ werd het mogelijk dat medische studenten in het WKZ een stage liepen. Ook werden de kinderen gebruikt als levende patiënt voor colleges. In 1920 werd een leerstoel kindergeneeskunde ingesteld. Hierdoor veranderde het leervak kindergeneeskunde van een facultatief vak in een verplicht leervak. Door de samenwerking met de medische faculteit van de Rijksuniversiteit Utrecht stonden al de faciliteiten van het WKZ ten dienste van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Vooral in de vijftiger jaren ontstond een krachtige impuls waaruit een vernieuwing en intensivering van het wetenschappelijk onderwijs en een verbeding en verdieping van het wetenschappelijk onderzoek volgde. In 1991 werd de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs vernieuwd. Een van de vernieuwingen was het hebben van een gemeenschappelijk beleidsorgaan tussen universiteit en deelnemende ziekenhuizen. In 1992 werd daarom het gemeenschappelijk beleidsorgaan (GBO) opgericht tussen het AZU, de Rijks Universiteit Utrecht (RUU) en het WKZ. In een gemeenschappelijke regeling werden taken en bevoegdheden geregeld. Daarnaast bleef een overeenkomst tussen de RUU en het WKZ als een soort basis voor het GBO noodzakelijk. In januari 1998 kregen het AZU-WKZ en de MFU een gemeenschappelijke Raad van Bestuur. De breed gevoelde behoefte ziekenhuizen en medische faculteit meer op elkaar te betrekken en maximale synergie te creëren kreeg hiermee invulling. Vanaf 1 januari 2000 zijn met uitzondering van de hoogleraren alle medewerkers van AZU-WKZ en MFU formeel in dienst van het UMC Utrecht. Hiermee werd de laatste stap naar eenheid van beleid en beheer gemaakt. Specialisaties In de jaren na de Tweede Wereldoorlog en vooral na 1960 ontwikkelde het WKZ zich van een kinderziekenhuis waar enige onderzoek werd verricht tot een 'universiteitskliniek voor kinderen en jeugdigen te Utrecht'. Binnen het WKZ kwam een enorme ontwikkeling tot stand op het gebied van specialisaties. Om te voorkomen dat door de vele deelspecialisaties het onderling contact zou worden verloren en het kind niet meer zou worden beschouwd als een geheel werd in 1985 de afdeling algemene pediatrie opgericht. Vanaf de jaren vijftig werd veel onderzoek verricht in het WKZ. Internationale faam werd rond 1950 verworven door de hoogleraar-directeur prof. dr. W.K. Dicke en de chemicus dr. J.H. van der Kamer met het onderzoek naar de oorzaak en de behandeling van Coeliakie. Dit was het begin van de vele onderzoeken naar stoornissen in de stofwisselingen leidde tot het inrichten van een speciaal laboratorium voor dit soort onderzoeken. Na de Tweede Wereldoorlog groeide ook het besef dat het verplegen en verzorgen van een kind alleen niet genoeg was. Hoewel al vanaf 1890 door een speciaal aangetrokken onderwijzeres onderwijs aan de kinderen in het WKZ werd gegeven werd het spelen met de kinderen tot 1960 nog steeds toevertrouwd aan de verpleegsters. Gezien hun werkdruk kon dat er wel eens bij inschieten. In 1960 kwam voor het eerst een post op de begroting voor 'speeljuffrouwen'. In 1962 werd zelfs een psychosociale afdeling opgericht om de kinderen en hun ouders ook op psychosociale vlak te kunnen begeleiden. In 1972 werd in het WKZ een kinderdialyseafdeling van vier bedden geopend. De financiering werd mogelijk gemaakt door de activiteiten van de Nierstichting Nederland. Eveneens in 1972 werd begonnen met het opzetten van een hartchirurgisch centrum. Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen droeg het WKZ in 1976 op een aanvang te maken met cardiochirurgie bij zuigelingen en kinderen. De ingebruikname van het nieuwe behandelhuis maakte het mogelijk om ook open hartoperaties te gaan verrichten. In 1977 werden daartoe twee Zuid-Afrikaanse artsen, dr. J.F. Hitchkock en dr. D. Sinclair aangetrokken. In de daarop volgende jaren is het WKZ uitgegroeid toot één van de grootste centra in Nederland voor kinderhartchirurgie. In 1983 ontstond binnen het WKZ het plan om hartpatiëntjes uit een ander land te helpen. Dit leidde tot de start van het project Poolse hartpatiëntjes. De kinderen werden in het WKZ geopereerd en daarnaast werden Poolse cardiologen, hartchirurgen en verpleegsters opgeleid zodat zij zelf de kinderen konden behandelen. Het vooronderzoek en de nabehandeling zouden in Polen gebeuren. De Stichting 'Terre des Hommes' steunde dit initiatief van het WKZ financieel voor een periode van vijf jaar. Begin 1984 werden de eerste Poolse kinderen geopereerd en op 1 mei 1987 startte het eerste in het WKZ opgeleide Poolse team met zuigelingen- en kinderhartchirurgie in Warschau. Het succes van het project was dermate groot dat men besloot om het project met een tweetal jaren te verlengen. Het vertrek van prof. Hitchcock in 1990 en de daarop volgende reorganisatie van de IC-afdeling dwong het WKZ echter tot een tijdelijke opschorting van het project. In 1992 werd het project echter weer hervat, nu in het in 1991 opgericht kinderhartcentrum van het WKZ. In 1995 ontstond er in het WKZ twijfel over de resultaten van de chirurgische behandeling van enkele complexe aangeboren hartafwijkingen. Het WKZ besloot daarop om de kinderhartchirurgie op te schorten ten einde in alle rust en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid zich te kunnen beraden op de te nemen maatregelen. Met de komst van prof. Hitchcock kon het Kinderhartcentrum op 9 september 1996 woorden heropend. Op het gebied van hart- en longziekten werkten het WKZ al vele jaren samen met het AZU en het Sint Antonius Ziekenhuis (AZ) te Nieuwegein. Deze projectmatige samenwerking werd steeds intensiever en werd uiteindelijk in 1994 ingebed in een structureel en duurzaam samenwerkingsverband het Hart Long Centrum Utrecht (HCLU). Interne organisatie archiefvormer Het Wilhelmina Kinderziekenhuis is als een charitatieve instelling begonnen. Aan het hoofd van deze instelling stond een Bestuur. Daaronder fungeerde een Directrice, die onder zich een staf aan personeel had. In de loop der jaren wordt deze structuur uitgebreider. Dit gaat gelijk op met de groei van het ziekenhuis. Als eerste wordt de Directrice vervangen door een directie. Bovendien ontstonden er diverse gremia waarin besluitvorming plaats vond. De belangrijkste gremia zijn in de bijlage weergegeven. Tot 1994 was er een bestuur en een directie. Als gevolg van de samenwerking met het AZU werd de organisatiestructuur van het AZU aangenomen. Hierbij werd de directie vervangen door de Raad van Bestuur en het bestuur door een Raad van Toezicht. In 1992 werden de modellen voor de nieuwe organisatiestructuur bekend gemaakt. Deze organisatiestructuur moest in 1993 aanvangen. Er kwamen drie clusters. Cluster I en II omvatten de kindergeneeskunde cluster III de heelkunde. In alle clusters waren zowel de verpleging als de medici ondergebracht en daarbinnen unitleiders. Stichtingen Het Wilhelmina Kinderziekenhuis kende een aantal stichtingen. Hieronder wordt in het kort de doelstelling van de stichtingen beschreven. Stichting Bouwfonds Wilhelmina Kinderziekenhuis Opgericht op 11 juli 1951. In 1980 veranderde de naam in Stichting Huisvesting Wilhelmina Kinderziekenhuis. Het doel van deze stichting is de zorg voor de huisvesting van personeelsleden van het WKZ. Stichting tot bevordering van het onderwijs en speurwerk ten behoeve van de kindergeneeskunde Deze stichting is opgericht in 1967. Het doel van deze stichting was het bevorderen van onderwijs en speurwerk van de kindergeneeskunde. In 1993 is deze stichting opgeheven. Stichting Bijstand De Stichting Bijstand WKZ werd opgericht in 1973. De reden voor oprichting van deze stichting was het oplossen van de problemen met de honorering van de medische staf. In 1978 werd de stichting opgeheven en omgevormd in de nieuwe Stichting Bijstand WKZ I en II. De doelstelling van deze stichtingen bleef het bevorderen van de medische wetenschappen in het algemeen en het bevorderen van onderzoekingen op pediatrisch gebied door of vanwege het Wilhelmina Kinderziekenhuis in het bijzonder. Op 28 april 1993 werden deze stichting opgeheven. Bij de opheffing van de Stichting Bijstand WKZ I en II en de Stichting tot bevordering van onderwijs en speurwerk ten behoeve van de kindergeneeskunde werd besloten om het gezamenlijk vermogen van de stichtingen uit te keren aan de Stichting WKZ-fonds. Stichting Wilhelmina Kinderziekenhuis Fonds Op 29 april 1993 werd de Stichting WKZ-fonds opgericht. Doel van de stichting is het behartigen van de belangen van de kindergeneeskunde in het algemeen en van die van het Wilhelmina Kinderziekenhuis in het bijzonder. Deze stichting bestaat uit een viertal fondsen: - onderzoekfonds: een fonds op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek van het zieke kind - onderwijsfonds: een fonds op het gebied van het onderwijs aan studenten en de opleiding van arts-assistenten; - zorgfonds: een fonds op het gebied van de innoverende patiëntenzorg; - actiefonds: een fonds op het gebied van bijzondere activiteiten zoals bijvoorbeeld nieuwbouw.
- Archieven Utrecht
- Archief
- 1130
- Gezondheidszorg
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer