Utrechtse rederijkerskamer Molière
Geschiedenis van de vereniging In de laatste decennia van de vorige eeuw vond er in Utrecht een enorme opleving plaats op het gebied van het amateurtoneel: verenigingen schoten als paddestoelen uit de grond. Ook de plaatselijke pers volgde het wel en wee van deze dilettanten op de voet. Dit alles deed een correspondent van een landelijke krant verzuchten: 'Er zijn te Utrecht zooveel rederijkerskamers, liefhebberij-toneelgezelschappen, enz. Men zou van de stad der rederijkers kunnen spreken.' Stichtse Courant d.d. 2 okt. 1881, Bibl. HUA nr. 7038. Het is in deze tijd dat de Utrechtse Toneelvereniging 'Molière' werd opgericht Nadere gegevens over de oprichting zijn te vinden in de bijlage bij de notulen van 4 april 1899, inv.nr. 7, en in het historisch overzicht, inv.nr. 192. . Bezield van de gedachte om eens als volwaardig toneelspeler op de planken mogen staan, besloot een tiental jongens in de leeftijd van 15 en 16 jaar tot de oprichting van een toneelvereniging. Kort daarna, op 19 september 1886, is dit voornemen een feit geworden. Na enig wikken en wegen werd er de naam 'Molière', naar het pseudoniem van de grote Franse blijspelschrijver en toneelspeler Jean-Baptiste Poquelin (1622-1673), aan gegeven. Onder de zinspreuk 'Eendracht maakt Macht' trachtte de vereniging 'hare leden gelegenheid te geven zich te bekwamen en te vermaken door de beoefening der uiterlijke welsprekendheid en de vaderlandsliefde en vriendschap aan te kweken.' Dit alles door middel van: a. het opvoeren van leerrijke en doelmatige toneelstukken; b. het houden van gezellige bijeenkomsten; c. het houden van lezingen en voordrachten. Huishoudelijk reglement 1892, inv.nr. 42 Uit de wekelijks gehouden bijeenkomsten komt dadelijk een sterk gevoel voor orde en discipline naar voren. Een groot gedeelte van het eerste reglement uit 1886 .Dit reglement is waarschijnlijk verloren gegaan. Het wordt genoemd in de notulen van 1887-1889, inv.nr. 1. was een strafbepalingen gewijd. Eigenlijk is dit niet zo verwonderlijk wanneer men de leeftijd van de oprichter in ogenschouw neemt. Wèl schept het verwondering dat de U.T.V. 'Molière', in tegenstelling tot de meeste andere Utrechtse amateurtoneelverenigingen, de moeilijke beginjaren heeft overleefd. In 1891 telde de vereniging op een gegeven ogenblik nog maar vijf leden. Dit pleit voor de geestdrift en het doorzettingsvermogen van de leden, met als voorzitter bij de oprichting de nauwelijks zestienjarige H.J.N. Dekker. Volgens het huishoudelijk reglement van 1892 werd het bestuur gevormd door een voorzitter, een ondervoorzitter, twee secretarissen, een penningmeester, een regisseur en een commissaris. Bovendien werd in dit reglement de belangrijke bepaling toegevoegd dat zowel de secretaris als de penningmeester jaarlijks hun verslagen in het archief hadden te deponeren. Het reglement van 1897 gaf een wijziging te zien in de samenstelling van het bestuur. De bibliothecaris werd namelijk als bestuurslid toegevoegd. In 1929 vielen de regisseur en de bibliothecaris weer af als bestuursleden. Tevens werd de naam van de Utrechtse Toneelvereniging veranderd in Utrechtse Rederijkerskamer. Kort daarop werden de gewijzigde statuten door H.M. de Koningin goedgekeurd. Op 9 maart 1887 werd de eerste 'besloten' voorstelling gegeven, en wel ten huize van de vader van de voorzitter aan de 1e Daalsedijk. De eerste officiële uitvoering, een historisch spel genaamd Een stoute daad, vond aan het eind van dat jaar plaats in de zalen van Buitenlust aan de Maliebaan. Tot 1909 heeft de kamer daar twee à drie voorstellingen per jaar gebracht. Met de opvoering van het oranjegezinde toneelspel Zonsopgang door J. van Schevichaven op 5 februari 1909 betrad 'Molière' voor het eerst het toneel van de Stadsschouwburg op het Vredenburg. Vele andere uitvoeringen volgden. Na de erkenning van de kamer als rechtspersoon in 1900 Inv..nr. 43. groeide het ledental gestaag. In de jaren 1909-1911 was de toename het sterkst en steeg het ledental van 76 tot 160, ruim een verdubbeling. In Nederland en ook in België kreeg de U.R.K. 'Molière' in de toneelwereld spoedig bekendheid, mede door de goed georganiseerde nationale en internationale toneelwedstrijden die de kamer ter gelegenheid van haar lustra gaf. Ook op wedstrijden uitgeschreven door andere toneelverenigingen, sleepte de rederijkerskamer vele prijzen in de wacht. Inv.nr. 134. Na een terugslag tijdens de Eerste Wereldoorlog volgde in de jaren 1920 opnieuw een periode van grote bloei. In de jaren '20 overschreed het ledental zelfs de 250. Deze hield aan tot omstreeks 1934, toen de gevolgen van de wereldcrisis ook in het verenigingsleven niet uitbleven. Ondanks het lidmaatschap van de Kultuurkamer tijdens de Duitse bezetting, moest de kamer haar activiteiten wegens interne moeilijkheden van 1943 tot 1945 staken. Na 1945 volgde er overal in het land een opleving van het verenigingsleven. De U.R.K. 'Molière' vormde daarop geen uitzondering. Enkele jaren schommelde het ledental rond de 250, maar in de jaren 1950 werd de concurrentie van radio en televisie steeds meer voelbaar. Ook de uittreding van een groep werkende leden in 1956, die een eigen toneelvereniging oprichtte onder de naam U.T.V. 'De Rederijkers', was een gevoelige slag. Zeven jaar hebben beide verenigingen een eigen leven geleid doch in 1963 waren ze door het teruglopen van hun ledentallen genoodzaakt te fuseren en onder de naam Utrechtse Toneelvereniging 'de Rederijkers-Molière' verder te gaan. Het 80-jarig bestaan werd nog op de 'Molière'-eigen luisterrijke wijze gevierd, maar het jaar daarop, in 1967, werd het geven van vaste voorstellingen gestaakt. Twee jaar later heeft het bestuur de resterende 140 leden afgeschreven; alleen de donateurs bleven. In deze vorm leeft de vereniging anno 1974 voort. Nochtans kan Molière bogen op een roemrijk toneelverleden, wat niet beter tot uitdrukking gebracht kan worden dan met de volgende woorden Laatste couplet van het lied nr. 8 in de liederenbundel van de U.T.V. Molière, 1894. : 'Molière, gij deedt veel Tot instandhouding van 't toneel! En het bewijs, 't is niet gering, Dat geeft onz' vereeniging.' Het archief De eerste maal dat er sprake is van een archief van de kamer is in 1888, wanneer in art. 6 van het huishoudelijk reglement bepaald wordt dat de secretaris belast is met de verzorging van het archief. Huishoudelijk reglement 1888, inv.nr. 42: De secretaris "houdt archief en aantekening in het kasboek". In 1891 werd de heer W. de Ru secretaris. Vanaf zijn aanstelling heeft deze De Ru de verzorging van het archief op voorbeeldige wijze ter hand genomen. In 1898 stelde de commissaris vast: 'Het archief verkeert in een ordelijken staat. De secretaris zal een inventaris opmaken, en daardoor een lang bestaan hebbende leemte aanvullen. Overigens kan ons archief ten voorbeeld strekken daar den secretaris tijd noch moeite spaart het archief zo net en doelmatig mogelijk in te richten.' Inv.nr. 90. De 'inventaris' waarvan hier sprake is, werd reeds in 1898 opgemaakt en is tot 1908 bijgehouden. Inv.nr. 155. Ook in 1931 sprak een journalist lovende woorden over de toestand van het archief: 'En de heer W. de Ru, die in een gezellig kabinet ten zijnen huize 'n Molière-archief heeft opgebouwd, dat tot in de uiterste puntjes is verzorgd...' Inv.nr. 193, recensie 3 okt. 1931. Tot 1941 bleef de heer de Ru secretaris van de U.R.K. 'Molière'. In 1937 werd hij wegens zijn verdiensten voor de kamer en voor het amateurtoneel in het algemeen benoemd tot Ridder van de Orde van de Kroon van België. Inv.nr. 91. Na de Tweede Wereldoorlog hebben zijn opvolgers beduidend minder zorg aan het archief besteed. Dit bleek bij de inventarisatie, waarbij het verschil opviel tussen de ordening van de stukken van vóór 1941 en die van na 1941. Na de fusie met 'De Rederijkers' kwam het archief onder beheer van voorzitter Paarlberg. Daar de zekerheid niet bestond dat zijn opvolgers het archief ook op de juiste wijze zouden bewaren, gaf hij in 1968 alle stukken tot 1964 bij het Gemeentearchief Utrecht in bewaring. Voor de briefwisseling hierover: notulen archief 1968, nrs. 431, 738, 778. In 1974 volgde nog een halve meter van het archief met stukken uit de periode 1964-1969.
- Archieven Utrecht
- Archief
- 736
- Kunst, Cultuur en Erfgoedbeheer
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer