Waterschap Goessche c.a., 1570-1958
Inleiding Het voormalig waterschap Goessche c.a. groot 387.29.60 ha met 339.82.07 ha belastbare oppervlakte, omvat de polders Goessche en de Jan Pier-en-Pinks Provinciale almanak voor Zeeland, 1959, p. 560. . In 1560 wordt als grootte van "den Goeschen poldre" opgegeven 900 gemeten (=353.16 ha), welke "jaerlijx onderhout de lengte van 1400 roeden dijks" Archief de Breede Watering bew. Yerseke, voorlopige opgave de Brakke (in hierna volgende vermeldingen verkort weergegeven als: arch. B.W.B.Y. voorl. opg. de Brakke) nr. 2185, fol. 82. . De polder Goessche wordt voor het eerst vermeld in een akte d,d. 4 mei 1331 als de oudste zoon van graaf Willem III, de latere graaf Willem IV van Henegouwen-Holland, die toendertijd burggraaf van Zeeland was, uitspraak doet tussen Floris van Borsselen, Jan van der Maelstede en die van Goes ter ene en de vrouwe van Wissekerke, haar zoon Wolfaert en die van Wissekerke ter andere zijde omtrent de bedijking van de "Goespolre" Mr. G.A. Fokker: Repertorium van charters en bescheiden betr. het Zeeuwsche dijkwezen, Archief Zeeuwsch Genootschap, deel IV, 1e stuk, nr. 33; van Mieris: Groot charterboek... etc. (1754), IIe deel, p. 517. . Dat de bedijking nog in hetzelfde jaar heeft plaatsgevonden, blijkt uit een post in de 7e rekening van Jan Heinricx, rentmeester van Bewesten-Schelde over 1331/32: "Item, Gilles ser Pieters s., den dijcgrave in Zuutbeveland bewesten Yeerzicke, ghegheven in den Strijcdijc in den Goespolre te legghene, dat mijn here die grave verdraghen hevet up twiscatte ghelt, ende hiervoren int ontfanc gherekent es 20 sc. gr., facit 16 L" H.G. Hamaker: Rekeningen der graaflijkheid Zeeland onder het Henegouwsche huis (1879) 5 p. 256. Zie ook: p. 238. . De oudste ons bekende dijkgraaf is Cornelis Cornelisz., die na sedert 19 februari 1534 in functie te zijn geweest, in 1541 door Keizer Karel V wegens ouderdom ontslagen wordt om zijn plaats af te staan aan Jan Cornelisz. Valcke als dijkgraaf over het stadsambacht van Goes en de ambachten 's-Heer Hendrikskinderen en Wissekerke en over de Jan Pierspolder, daaraan gelegen Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 76, akte van commissie voor Jan Cornelisz. Valcke d.d, 1541 januari 30. . Op dit laatstgenoemde poldertje duidt waarschijnlijk de volgende uit 1535 stammende beschrijving: "een cleyn polderkin, dat die van de voors. stede (n.l. Goes) in den jare 1481 bedijkt hebben oft doen bedijcken, strockende van de hoofde ende be-ghinsel van der havene van de voors. stede an de westzijde ter stedewairt inne". Volgens deze opgave is de grootte 27 gemeten Prof. Mr. R. Fruin: De rekeningen en andere stukken...etc., 1433-1584 (1910), nr. 161, 19e en laats te rekening over 1534/35 van Adolf Herdinck, rentmeester Bewesterschelde. . In een akte uit 1591 schijnen twee kleine poldortjes genoemd te worden, n.l. de "Cooman Huijgens of Jan Piersens-polder ende Pinxpolder, met haren aancleven" Arch. B.W.B.Y. voorl. opg. de Brakke nr. 2185 fol. 120, akte van commissie voor David Jacobsse d.d. 1591 juli 24. . Vóór de inpoldering van de Goessche polder moeten het stadsambacht van Goes en de ambachten van 's-Heer Hendrikskinderen en Wissekerke een gemeenschappelijke uitwatering gehad hebben door de zeesluis in de 's-Heer Hendrikskinderendijk, die na de inpoldering als heul bestaan blijft onder de naam van Broer Doens heule of ‘Zwart Sluisje’; van hier loost het water van de genoemde drie ambachten dan verder door de Goessche polder heen naar de Goessche polder-zeesluis. De kosten dezer suatie worden door de magistraat der stad Goes "naar ouder coustume" omgeslagen "over de gemeten van het oude Goeschambacht, Ser Heynskinderen, Wiskerke ende den Goeschen polder gemet-gemetsgelijke" Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 105, rekening 1610/11 (afgehoord 1611 maart 7), fol. 22. . In verband hiermee is de sluismeester gehouden "die costen aentebrengen voor bailiu, scout burgemeesteren ende schepenen van der Goes" Archief gemeente Goes, voorlopige opgave Stadermann (in hiernavolgende vermeldingen weergegeven als: arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann) nr. 5, voorgebodenboek 1449-1506, fol. 48 verso: "den eedt van den sluysmeesters in de Goesse polder" . De aanspraken op een onbelemmerde uitwatering van de oorspronkelijke oudere delen van genoemde drie ambachten door het grondgebied van de Goessche polder hebben gedurende de jaren 1564-1571 voor deze laatste een proces tengevolge met de Watering bewesten Yerseke, waarin deze delen gelegen zijn Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 1577-1580; idem nr. 2185, fol. 84 e.v., 97 e.v., 108 e.v. . Dit proces betrof het neerlaten van de schoftdeuren van het ‘Zwart Sluisje’ door het bestuur van de Goessche polder, "waarbij zijlyer jegen alle recht ende redene keeren het hemelwater van het oude Goesschambacht ende de twee prochien van Sheereynskinderen ende Wissekerke, twelck den Goesschen polder sculdigh ende gehouden es in allen ouden tydon, overmits de jaerlijxe contributie daerin betalende, over haren gront te essuweren duer den zeesluys van den voorsz. Goesschen polder,..." Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 58, rekening 1564/65 (afgehoord 1566 maart 5) fol. 13. . Van zelfstandig polderbestuur is echter een eeuw na de inpoldering in 1425, wanneer hertog Jan van Beieren het verbeteren van de middeldijk van de "Goespolre" opdraagt aan Wolfairt van der Maelsteden, dijkgraaf van Zuid-Beveland-bewesten-Yerseke, nog geen sprake Mr. G.A. Fokker, alsvoren nr. 134; van Mieris: "Groot charterboek... etc." (1754) IVe deel, p. 768. . Het is wel zeker dat vóór de 16e eeuw het bestuur gezamenlijk uitgeoefend wordt door de ambachtsheren van 's-Heer Hendrikskinderen en Wissekerke en door de magistraat van Goes, welke laatste verre de boventoon voert. De oudste ons bekende dijkgraaf Cornelis Cornelisz., verschijnt eerst in 1534 (5). Deze situatie blijkt uit het feit dat graaf Willem VI zich in verband met een inlage in de Goesschepolder richt tot de baljuw van Goes; was er in die tijd een dijkgraaf geweest dan zou dit nooit gebeurd zijn Alg. Rijksarchief, archief leenkamer Holland, inv. nr. 308, bijlage bij fol. 94 verso, ongedateerd. . Duidelijk blijkt het gemeenschappelijk beheer uit het volgende: in 1470 reist Jan van der Werve, baljuw van Goes, naar de heer van Vere, die tevens ambachtsheer van Wissekerke was, met het verzoek "dat hem ghelieven wilde sijn porcie ende deel te ghevene van der gorssingc van de Goesse polderdijk om die selve gorssinge jaerlicx te verhuren ende tgelt te beteren tot profijte van den ghemenen polder" Arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 5, voorgebedenboek 1449-1506, fol. 112 verso. . De eerste aantekeningen betreffende de verhuur van dijkgorzen in dit archief beginnen in 1585, dan verrichten dijkgraaf en gezworenen deze handeling Zie inv. nr. 463. . Ook later als Goes de beide ambachtsheren heeft overvleugeld blijft de macht, die de stad als enig overgebleven ambachtsheer in de Goessche polder heeft, niet zonder mededinging: in 1690 wordt uit naam van dijkgraaf en gezworenen aan de magistraat bericht dat Isack de Perponcher Sedlnitsky, heer va n Ellewoutsdijk, in zijn qualiteit van ambachtsheer van het buitenambacht van Wissekerke, dat in de Goessche polder ligt, reeds drie jaren achtereen aanspraak maakt om het sluiten van de rekening van deze polder bij te wonen en deze mede te ondertekenen. Het stadsbestuur besluit "den heer van Ellewoutsdijk in sijn pretensiën (noyt en bij sijn predecesseurs gesustineert en buyten exempel) tegen te gaen, deselven te prohiberen de voorn. rekening bij te wonen, veel min op te nomen en teykenen" Arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 133, resolutie d.d. 1690 maart 6. . De rekeningen, waarvan de bewaarde serie aanvangt in 1595, worden tot 1811 mede afgehoord door vertegenwoordigers van het stadsbestuur, die als ambachtsheren van het stadsambacht tevens superintendanten van de Goessche polder zijn, die ook als de plaats van één van de zeven gezworenen komt open te vallen uit een door het polderbestuur voorgedragen dubbeltal één gezworene eligeren en deze in de eed nemen Zie inv. nr. 52. . Ook de secretaris en de dijkgraaf worden op deze wijze verkozen Arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 136, res. d.d. 1705 november 19; idem nr. 130, res. d.d. 1677 maart 15. ; alleen verkrijgt de dijkgraaf op verzoek van stad- en polderbestuur dan nog een commissie vanwege de landsheer of-na de landsheerlijke tijd -door de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 120-121. . Dat dit niet altijd zonder onenigheid is gegaan blijkt in het jaar 1606 als de gezworenen zich bij het stadsbestuur beklagen dat dit zonder voorweten en advies van gezworenen en brede geërfden een nieuwe dijkgraaf, Pieter Claesz. Ovesant, heeft aangesteld, die bovendien nog tegelijk gezworene is van De Breede Watering bewesten Yerseke, en het stadsbestuur verzoeken dat zij in "in der voorz. qualiteit in de oude possessie ofte gebruik van electie of nominatie niet verstoort, verongelijkt ofte verkort en worden" en tevens mededelen dat zij geen bezwaar hebben tegen de nieuwverkozene, "hoewel nochtans hun dunckt, onder correctie, dat hij alvorens behoorde te verlaeten 't ambt als gesworen van de wateringe bewes-ten Ierseke, mits er somwijlen differenten ofte questiën tussen beide vallen", waarbij verwezen wordt naar het identieke geval bij de vorige dijkgraaf, die ook zijn ambt als gezworen bij De Breede Watering moest opgeven alvorens dijkgraaf van de Goessche polder te kunnen worden Alsvoren, fol. 122-123. . Daartegenover meent het stadsbestuur "dat de stadt is competerende van allen ouden tijden het stellen van enen dijckgrave over den Goeschen polder, die dairnaer commissie ontfanckt van den grave, sonder dat van noode is het advys van gezworens offe gelande daerop te versoecken en dat men daerom commissie sal versoecken van de heeren van de Rade voor Pieter Niclaesz. Ovesant" Arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 123, res. d.d. 1606 maart 20. . Een halve maand later verklaren de gezworenen desgevraagd aan het stadsbestuur op de oude eed te willen dienen "midts daer eenen ongemack quame doordat Pieter Claesz. geswooren es in de Westwateringhe, dat Pieter Claesz. alsdan het een oft ander sal verlaten, vant welke men henluyden sal geven acte" Alsvoren, res. d.d. 1606 april 4. . Na een jaar proberen verklaren de brede geërfden aan het stadsbestuur dat de nieuwe dijkgraaf Pieter Claesz. Ovesant niet heeft voldaan, zoals reeds tijdens de grote storm in de Paasdagen van 1606 bleek: "...in welke noot der herder ofte dijckgraaf die daer (n.l. op de bedreigde dijken) meest behoorde met zijn authoriteit present te zijne (...), nooit eens naer den dijck was ziende, maer gezworen der Westwateringe zijnde, was ook 't selve behartigende...", en zich beroepend op de vorig jaar gedane toezegging verzoeken zij de dijkgraaf te bevelen zijn ambt van gezworen van De Breede Watering te verlaten "ende indien hij 't zelve niet en begeert te quiteren, gelijk wij verhopen jae, te willen daennne ordre stellen van enen anderen dijckgrave" Arch. B.W.B.T., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 124-125. . Het stadsbestuur verklaart deze redenen voor onvoldoende en de dijkgraaf wordt nog een jaar gecontinueerd Arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 123, res. d.d. 1607 april 17. . Als tenslotte de gelanden van de Goessche polder in 1609 het stadsbestuur nogmaals in kennis stellen van hun bezwaren tegen dijkgraaf Ovesant en niettemin besloten wordt deze laatste nog een jaar te continueren, treedt deze uit eigen beweging af Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 126-127; arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 123, res. d.d. 1609 maart 9. . De magistraat kiest dan Leyn Jansz. tot dijkgraaf Arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 123, res. d.d. 1609 maart 15. . De dijkgraaf oefent eigenlijk in naam der stad zijn gezag uit, dat blijkt b.v. in 1612 als de dijkgraaf overleden is en de magistraat de gezworenen van de Goessche polder autoriseert om "tot de tijd van de rekeninge toe" vierschare te bannen, register te houden, ordonnantiën te teykenen ende voorts alles te doen dat tgehele collegio int leven van de dijckgrave vermocht te doen" Arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 123, res. d.d. 1612 januari 21. . Dat het bestuur van de Goessche polder ook van haar kant probeert de stad in haar rechten te passeren blijkt als in 1677 dijkgraaf en gezworenen eigenmachtig een nieuwe secretaris aanstellen. Het stadsbestuur doet hun dan weten dat zij "niet verder bevoegd zijn als tot het maken van een nominatie van 3 personen, blijkende de notulen van de jaren 1622, 1643 en 1646", en zich dienovereenkomstig hebben te gedragen Arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 130, res. d.d. 1677 maart 12, 14 en 15. . Betreffende de maaltijden van de Goessche polder bepaalt de magistraat in 1627, dat buiten het polderbestuur zelf, niet meer genodigd zullen worden dan twee commissarissen ter auditie, die bij de rekening gedeputeerd geweest zijn, om al te grote onkosten te vermijden Arch. gem. Goes, voorl. opg. Stadermann nr. 124, res. d.d. 1627 februari 21. . Het polderbestuur besluit in 1709 de doodmalen ter gelegenheid van het overlijden van één van hen af te schaffen onder gelijktijdige instelling van boete voor afwezigheid op eikaars begrafenis. De blijdmalen, die ieder van hen op toerbeurt moet geven, blijven gehandhaafd Zie inv. nr. 1, bestuursresolutie d.d. 1709 november 1. . Dat dit laatste een dure plicht was, die wel eens zwaar drukte, blijkt in 1761 wanneer de secretaris Jasper Adriaanse wegens 20 jaar trouwe dienst van deze plicht vrijgesteld wordt Zie inv. nr. 1, bestuursresolutie d.d. 1761 april 23. . In 1796 beklagen de ingelanden zich bij de Vertegenwoordigers van het Volk van Zeeland over de door de municipaliteit van Goes aangestelde dijkgraaf Adriaan van Thoorn als hebbende in geenen dele de vereischten requisiten tot dien post, ja zelfs geen land in dien polder bezittende, nog met enige kennis van dijkwerken of wateringen begaaft, en zijnde mitsdien de voorzeide aanstelling strijdig met de Rechten van de mens, het 31e artikel der Keure van Zeeland en andere grondwetten, verzoekende daarom dat de voorzeide aanstelling door deze vergadering niet worde geapprobeerd..." Notulen van de Vertegenwoordigers des Volks van Zeeland d.d. 1796 april 29. . Blijkbaar heeft dit request succes gehad, maar het enige resultaat is dat de post van dijkgraaf voorlopig vacant blijft. In 1797 worden niet minder dan 6 gezworenen van de Goessche polder, waaronder de secretaris Nicolaas van der Hagen Nz., uit hun ambt ontzet, omdat zij weigerden de eed van trouw op de nieuwe constitutie af te leggen; drie nieuwe worden in hun plaats gesteld Zie inv.nr. 1, fol. 130. . In 1803 wordt de nog steeds vacant zijnde post van dijkgraaf weer bezet als bovengenoemde Nicolaas van de Hagen Nz. als zodanig oommissie verkrijgt Zie inv.nr. 57. . Tevoren, op 21 november 1801, is hij reeds tot president-gezworen benoemd Zie inv.nr. 1, fol. 141, res. d.d. 1801 november 21. , waarschijnlijk tengevolge van de gematigder grondwet van 1801. Het verzoek om de Goessche polder met de Westwatering te uniëren dat c. 1582 door het dijkbestuur aan prins Willem gedaan wordt, heeft een lange voorgeschiedenis welke in 1570 aanvangt. Met de allerheiligenvloed op 1 november van laatst genoemd jaar breekt n.l. de zeedijk zowel van de Goessche als van de Jan Pierssens polder door Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 88 e.v. en 92 e.v. . Tot herstel hiervan zullen behalve de stad Goes ook de tienden, vronen en vrijlanden, binnen de Goessche polder en de aangrenzende ambachten gelegen, gedurende een bepaald aantal jaren een gedeelte van hun jaarlijkse opbrengst contribueren Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 88 e.v. en 112 e.v. . Om de begroting voor de kosten der djjksverzwaring sluitend te maken, wordt een jaar later, in 1571, aan de landsheer het verzoek gedaan 1000 ponden van de eerstkomende schotheffing over het land van Zuid-Beveland voor dit doel ter beschikking te stellen, hetgeen echter niet wordt toegestaan Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 112 e.v. . Bovendien is er ook oppositie bij de geestelijkheid met betrekking tot de bijdragen, over haar tienden geheven Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 116 e.v. . Als in 1572 de opstand uitbreekt komt van de praktische uitvoering van deze contributie in de polderlasten niets terecht Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 114 e.v., ongedateerd, apostille d.d. 1582 augustus 9. . Nu verzoeken dijkgraaf, gezworenen en ingelanden c. 1582 aan prins Willem "den voors. Goeschen polder met de Westwateringe te uniëren ende denzelven in eenen contributie te brengen (.. .) ofte emmers, ingevalle 't zelfde verder inzicht zoude vereisschen, die van de Westwateringe mitsgaders ook dengeenen profiterende van de tienden, vroonen ende vrije landen in de voors. Goeschen polder, 't oude Goesche ambacht, 's-Heer Heindrixkinderen ende Wissekerke gelegen, t'ordonneeren bij provisie dat sij de vertogers helpen ende adsisteren met sulke merckelijke contributie als men bevinden zal van noden te wezen, tot preservatie van den voors. polder, stadt van der Goes ende Westwateringe, ende bovendien (...) denzelven Staeten (n.l. de Staten van Zeeland) van gelijcken te ordonneeren dat zij den voors. polder adsisteren..." Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 114 e.v., ongedateerd, apostille d.d. 1582 augustus 9. . C.1584 volgt een verzoek van gelijke strekking Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, fol. 116 e.v., ongedateerd, apostille d.d. 1584 maart 7. . Het archief van de Goessche polder werd eertijds op het stadhuis van Goes bewaard, hetgeen gezien de nauwe band van stadsbestuur en polder niet kan verwonderen. Van de oudere stukken uit de 16e eeuw is veel niet meer aanwezig. Dit blijkt uit een register met afschriften uit de 18e eeuw (waarschijnlijk van de hand van mr. Cornelis Keetlaer (1690-1764), vanaf 1732 gezworen van De Breede Watering) dat zich in het archief van De Breede Watering bew. Yerseke bevindt en waarin ook afschriften van een aantal van deze oudere stukken zijn opgenomen met de begeleidende aantekening in margina: "leggende in het kastje van den Goesschenpolder" Arch. B.W.B.Y., voorl. opg. de Brakke nr. 2185, vanaf fol. 68. . In 1942 wordt het statische gedeelte van de kluis ten kantore van de ontvangergriffier naar de archiefbewaarplaats van De Breede Watering overgebracht Zie inv. nr. 5. . De indeling van deze inventaris spreekt voor zichzelf. Van 1878/79-1918/19 zijn de bij het bestuur ingekomen stukken niet onder de "stukken van algemene aard" te vinden, maar met de rekeningen over die jaren, die in die tijd de kern van het archief vormen tot één geheel verenigd Zie inv. nr. 357-397. . Literatuur en bronnen: C. Dekker, Zuid-Beveland, de historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de Middeleeuwen (Assen 1971) Archief Waterschap De Breede Watering Bewesten Yerseke (BWBY) (toegang 3116) Gemeentearchief Goes (GAG), Archief Stad Goes (ASG) (GA Goes, toegang 001), resoluties
- Archieven Zeeuws Archief
- Archief
- 3124
- Verkeer en Waterstaat
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer