Garnizoenscommando Middelburg, 1864-1967
Inleiding In 1970 kocht het Rijksarchief in Zeeland bij boekhandel Van Benthem & Jutting te Middelburg drie registers aan, afkomstig van het voormalig Garnizoenscommando Middelburg (Aanwinst 1970.49 en 50, thans inv.nrs 1-3). In 1989 werden deze registers afgezonderd uit de aanwinstenverzameling en als archief van het garnizoenscommando beschreven in een plaatsingslijst. In 1993 werd het archief van het Garnizoenscommando Middelburg over de periode 1945-1967 door het Centraal Archievendepot van het Ministerie van Defensie overgedragen aan het Rijksarchief in Zeeland (Aanwinst 1993.41, thans inv.nrs 4-19). Dit archief was, samen met het archief van het detachement te Oostburg, beschreven in een door het ministerie vervaardigde inventaris (J.M.M. Cuijpers, H.E.M. Mettes m.m.v. E.A. van Heugten en R. van Velden, 'Inventaris van de archieven van de Garnizoenscommando's in Zeeland', Ministerie van Defensie, Centraal Archievendepot, 's-Gravenhage, 1993 (CAD serie inventarissen nr 65)). Besloten werd beide delen van het archief in één inventaris te combineren. De uitgebreide institutioneel-historische inleiding over de garnizoenscommandementen in Nederland uit de inventaris van het ministerie is in enigszins aangepaste vorm geheel opgenomen. Het gedeelte met de beschrijving van het archief van het detachement te Oostburg is opgenomen in de inventaris van het Garnizoenscommando Breskens. Geschiedenis van het archiefvormend orgaan In deze inleiding worden alleen de hoofdlijnen geschetst van de geschiedenis van de garnizoenen en de taken van de garnizoenscommandanten. Koninklijke en ministeriële besluiten en legerorders betreffende de garnizoenen vormen het raamwerk van deze inleiding. Doel is de onderzoeker snel inzicht in de geschiedenis van de garnizoenen en overzicht van de taken van de garnizoenscommandant in de loop der tijden te verschaffen. Alhoewel bij de meeste garnizoensarchieven de nadruk ligt op stukken van na de Tweede Wereldoorlog, begint, om een en ander in een breder historisch perspectief te plaatsen, deze inleiding met de periode vóór 1795. Geschiedenis van de garnizoenen Vóór 1795 Ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden was er geen sprake van een militair-territoriale indeling. Versterkte plaatsen stonden onder het commando van hooggeplaatste officieren die de titel van gouverneur dan wel commandeur droegen. Grote vestingen zoals 's-Hertogenbosch hadden zowel een gouverneur als een commandeur. Deze waren direkt ondergeschikt aan het opperbevel. De gouverneur was de hoogste militaire autoriteit ter plaatse, chef van de commandanten van de in zijn plaats gelegerde regimenten en korpsen en hij was bevoegd reglementen op te stellen. Zie De Graaff, p. 9 en H. Hardenberg, Overzigt der voornaamste bepalingen betreffende de sterkte, zamenstelling, betaling, verzorging en verpleging van het Nederlandsche leger, sedert de vrede in 1713 tot den tegenwoordigen tijd, hoofzakelijk op voet van vrede, 's-Gravenhage, 1858, deel I, p. 78. Voor verdere informatie over de instructies van goeverneurs, zie: J. Dibbetz, Het groot militair woordenboek, waar in gevonden worden [...] verscheijde garnizoens-ordres van eenige voornaeme frontieren van den staat, en veele weetenswaardige nootwendigheden omtrend den dienst, krijgs-saaken, en discipline militair, 's-Gravenhage, 1715. 1795-1813 De omwentelingen die in 1795 plaatsvonden bleven niet beperkt tot staatsrechtelijke veranderingen. Het zogenaamde Comité tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande stelde, behalve een groot aantal veranderingen op het gebied van leger en defensie in het algemeen, ook wijzingingen op militair-territoriaal terrein voor. Suggesties om te komen tot de indeling van het land in militaire arrondissementen en de inschakeling van garnizoenen in een hoger territoriaal verband werden op 8 juli 1795 door de Staten-Generaal aangenomen, voorlopig voor twee jaar. De titels gouverneur en commandeur werden tegelijkertijd afgeschaft. Commandant van het garnizoen was voortaan de oudste of hoogst in rang zijnde in het garnizoen aanwezige troepencommandant. De vorming van militaire gezagsgebieden, als een schakel tussen de garnizoenscommandanten en de legerleiding, vormde een inbreuk op de zelfstandigheid van de garnizoenscommandant. De vorming van brigades, divisies, kortom grotere eenheden onder leiding van bijvoorbeeld een brigadecommandant leidde tot verlies van bevoegdheden van de garnizoenscommandanten. Op 8 juni 1796 werd het eerste Reglement op de garnizoensdienst, geldig voor alle garnizoenen, vastgesteld. Hierin was ondermeer bepaald dat de garnizoenscommandant ondergeschikt was aan de commandant van het militair arrondissement waarbinnen het garnizoen gelegen was. Vanaf 1813 In 1814, het eerste regeringsjaar van (toen nog) de Souverein Vorst Willem I, werd voor officieren en soldaten die hem en het vaderland 'op eene gedistingueerde wijze gediend' hadden een apart garnizoensbataljon gevormd. Diegenen die dertig jaar gediend hadden in het leger of 'honorabele wonden' hadden opgelopen, konden hierin worden opgenomen. Er werden vier compagnieën van 100 man sterk opgericht, welke in Delft, Woerden, Zwolle en Nijmegen werden gestationeerd. Soeverein Besluit (SB) van 24 januari 1814, nr 70. In december 1814 kwam het 'Besluit, houdende de meer speciale bepaling van de organisatie en den dienst van de garnizoens-kompagnien' tot stand. Naast bepalingen over de standplaatsen van de verscheidene compagnieën bevatte dit besluit ook de taakstelling van deze compagnieën. Artikel 10 bepaalde, dat deze bestond uit het 'behulpzaam zijn tot instandhouding der publieke rust' en het 'bezetten van de wachten en posten bij de arsenalen, magazijnen en 's lands gebouwen.' SB van 22 december 1814, nr 122. Op 9 februari 1814 kwam het 'Besluit, houdende formatie en voet van betaling der kompagnien van het garnizoens bataillon' tot stand. Dit besluit had betrekking op de garnizoens-bataljons welke permanent in één garnizoen gelegerd waren. Het Nederlandse grondgebied werd verdeeld in 8 militaire arrondissementen, doch deze regeling was slechts zeer korte tijd van kracht. SB van 17 januari 1814, nr 174. Op 28 juli 1814 kwam er een nieuwe regeling, waarbij de staat verdeeld werd in drie generale of grote commando's, welke als een koepel lagen over de provinciale commandementen. Een provinciaal commandant kon tevens in zich verenigen de functie van stedelijk commandant in residentie. In 1815 kwam er een nieuw Reglement voor de Garnizoensdienst. Tegelijk verscheen de Instructie voor de Plaatselijke Kommandanten en de Plaats-Majoors. SB van 11 januari 1815, nr 32. Het reglement bevatte ondermeer voorschriften betreffende het sluiten van de poorten van de stad, patrouilles e.d. De eenwording van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden in maart 1815 bracht geen wezenlijke verandering in de territoriale indeling. Omdat het Belgische grondgebied het bestek van deze inventaris te buiten gaat wordt hierop niet verder ingegaan. Voor verdere informatie; KB van 5 december 1815, nr 55. Na de afscheiding van België in 1839 werden de eerder genoemde generale militaire commando's opgeheven. Hierdoor kwamen de provinciale commandanten rechtstreeks onder de Directeur-Generaal te staan. In 1860 werd de indeling van het rijk in provinciale commandementen, welke in 1815 was ingesteld, opgeheven. KB van 25 februari 1860, nr 56. Hiervoor in de plaats werd Nederland ingedeeld in zeven militaire afdelingen, te weten: 1: provincie Noord-Brabant 2: provincies Gelderland en Overijssel 3: provincie Zuid-Holland 4: provincies Noord-Holland en Utrecht 5: provincie Zeeland 6: provincies Friesland, Groningen en Drenthe 7: provincie Limburg In 1864 werd het hele eiland Walcheren garnizoensplaats voor de troepen die op dat eiland waren gestationeerd. Als reden hiervoor werd aangevoerd, dat militairen die zich toen in Veere en Vlissingen in garnizoen bevonden en '[...] zich zonder vergunning van Veere of van Vlissingen naar Middelburg begeven, als deserteur beschouwd en als zodanig [...] vervolgd moeten worden.' Maar men toonde begrip, want 'Gelet op de omstandigheid, dat die [Veere en Vlissingen] garnizoenen voor den soldaat in menig opzigt weinig gelegenheid tot uitspanning geven [...]' kwam men tot bovengenoemde oplossing. KB van 14 juli 1864, nr 40. In 1867 werd het aantal militaire afdelingen van zeven naar vier militaire afdelingen teruggebracht. KB van 10 april 1867, nr 54. Deze wijziging werd vooral ingegeven door bezuinigingsoverwegingen (zie bijlage 1). In 1873 vond een aantal belangrijke veranderingen plaats. KB van 26 maart 1873, nr 25. Er bleven weliswaar vier afdelingen bestaan, maar hun ressort wijzigde zich. Dit hing samen met de onderverdeling van de infanterie in vier divisies (zie bijlage 1). De commandanten hiervan waren in vredestijd tegelijkertijd bevelhebber in de militaire afdelingen. De indeling werd aangepast aan de legeringsplaatsen van deze vier divisies. Twee jaar later werd het aantal militaire afdelingen uitgebreid naar vijf KB van 7 juli 1875, nr 48. om in 1880 te worden teruggebracht tot drie (zie bijlage 1). KB van 23 februari 1880, nr 1, gewijzigd bij KB van 14 februari 1881, nr 1. Hierbij werd bepaald dat de standplaats van de 3e militaire afdeling 's-Hertogenbosch werd in plaats van Gorinchem. Bij KB van 5 december 1881 (Stb. 189) kwam de eerste regeling voor de garnizoensindeling van het leger tot stand. Artikel 2 van dit KB bevatte een overgangsregeling. Het bepaalde dat gemeenten die op dat moment nog een garnizoen huisvestte, maar volgens de nieuwe indeling niet als garnizoensplaats waren aangewezen toch nog als zodanig 'gebruikt' mochten worden. Dit totdat garnizoensplaatsen die wèl als zodanig waren aangewezen, maar nog niet in staat waren de troepen behoorlijk onder te brengen (bijvoorbeeld omdat ze nog nooit als legerplaats gediend hadden of door een tekort aan kazernes) door de verbetering of bouw van militaire gebouwen deze huisvesting wel konden bieden. In bijlage 2 vindt men een tabel met de verdeling over de verschillende garnizoensplaatsen. Op 2 februari 1885 werd bovengenoemd besluit gewijzigd. KB van 2 februari 1885, nr 64. De redactie van artikel 2 had tot onduidelijkheid geleid en werd middels dit KB uitgebreid. In 1898 werden de gemeenten Zaandam en Amsterdam tot één garnizoen samengevoegd. KB van 8 januari 1898, nr 21. Op 1 mei van dat jaar werden Loevestein en Woudrichem als garnizoensplaats opgeheven. Legerorders (LO) 1898, nr 88. Het garnizoen Alkmaar werd op 1 augustus 1924 opgeheven Ministeriële beschikking (MB) van 11 juni 1924, IIe Afd, nr 5 (LO 1924, nr 204). , op 30 juni 1927 gevolgd door het garnizoen Delft. MB van 17 mei 1927, IIe Afd., nr 36 (LO 1927, nr 176). In hetzelfde jaar, op 14 december werden de garnizoenen IJmuiden en Hoek van Holland opgeheven. MB van 11 oktober 1927, IIe Afd. nr 147 (LO 1927, nr 328). In elk van deze garnizoensplaatsen was één compagnie van het regiment kust-artillerie gelegerd geweest. MB 17 februari 1922, IIe Afdeling, nr 147 (LO 1922, nr 64). In deze beschikking vindt men een opgave van de garnizoensplaatsen en de staven, korpsen en instellingen die daar gesitueerd waren. Men dient er wel rekening mee te houden dat er elk jaar garnizoensveranderingen in deze locaties plaatsvonden. Deze werden elk jaar gepubliceerd in de Legerorders. Het Reglement voor de Garnizoensdienst van 1815 kreeg pas in 1927 een nieuwe versie. Gewijzigd bij KB van 9 maart 1936, nr 41 en 29 november 1946, nr 24. Dit alhoewel reeds veel eerder de behoefte werd gevoeld een nieuw reglement in te voeren, omdat de taken van garnizoenscommandanten in de loop der tijden verschoven van militair-strategisch naar meer administratief-plaatselijk. Vooral staatsrechtelijke en juridische problemen hielden de invoering van een nieuw reglement op. Het nieuwe reglement reflecteerde de gewijzigde functie van de garnizoenscommandant. In plaats van een strategische functie, het commando over de troepen ter verdediging van het garnizoen, beperkte zijn taak zich in de loop der tijd tot meer administratieve en plaatselijke werkzaamheden. Nadat de Koninklijke Landmacht op 28 augustus 1939 overging tot de algemene mobilisatie, verdween de verdeling van Nederland in militaire afdelingen. Ook de toen geldende garnizoensindeling Zie boekwerk Vredesorganisatiën 1939, p. 272-291. verviel, aangezien garnizoenscommandanten van hun vredestaak werden ontheven. Hiervoor in de plaats kwam de oorlogsorganisatie. Deze kende geen garnizoenen maar kantonnementen en analoog daaraan kantonnementscommandanten. De Graaff stelt: 'Van een kantonnement spreekt ...[men]... als de troepen te velde gelegerd worden in de huizen of gebouwen van een stad of dorp. De taak van een kantonnementscommandant vertoont wel overeenkomsten met die van een garnizoenscommandant, doch de functie is in beginsel van tijdelijke aard.' Zie ook MB van 12 september 1939, IIde Afd. B, nr 83. Voor verdere informatie over kantonnementscommandanten zie De Graaff. In juni 1940 werd het Nederlandse leger op bevel van de Duitse Rijkscommissaris voor de bezette Nederlandse gebieden gedemobiliseerd. Ten gevolge hiervan werden de garnizoenen in de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Limburg op 1 juli 1940 opgeheven. De garnizoenen in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe en Noord-Holland werden met ingang van 11 juli 1940 opgeheven. Algemeen Hoofdkwartier (Generale Staf)(AHK(GS)), sectie 1, voorlopig inv.nr 80. Het bevel tot opheffing werd gegeven in een brief dd 19 juni 1940, Afd. Landmacht, Sectie I, nr 8B van de opperbevelhebber van land- en zeemacht. Met ingang van 15 juli 1940 werden de nog resterende garnizoenen opgeheven, met uitzondering van de commando's Den Haag en Utrecht. Departement van Defensie, afwikkelingsbureau/commissariaat voor de belangen van de voormalige weermacht, 1940-1945. Inv.nr 110. Voor wat betreft de toepassing van de militaire rechtspraak werd het land met ingang van 27 mei 1940 ingedeeld in twee justitiële garnizoenen, te weten 's-Gravenhage en Utrecht. Bij besluit opperbevelhebber van land- en zeemacht van 25 mei 1940, nr 44 B. Het justitieel garnizoen 's-Gravenhage omvatte alle in het militair arrondissement 's-Gravenhage verblijvende militairen. Het militair arrondissement 's-Gravenhage bestond uit Noord- en Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Het justitieel garnizoen Utrecht omvatte alle in het militair arrondissement Utrecht verblijvende militairen. Het militair arrondissement Utrecht bestond uit Utrecht, Gelderland, Overijssel, Drenthe, Groningen en Friesland. Als garnizoenscommandant van het justitieel garnizoen 's-Gravenhage werd aangewezen de commandant van de Vesting Holland, van Utrecht de commandant van het veldleger. De justitiële garnizoenscommando's 's-Gravenhage en Utrecht werden op 20 oktober 1940 opgeheven ingevolge bevel van de Duitse Commissaris voor de demobilisatie van de Nederlandsche Weermacht dd 15 oktober 1940. Garnizoenscommando 's-Gravenhage, inv.nr 46, en De Graaff, p. 276. Na de Tweede Wereldoorlog werd bij ministeriële beschikking van 19 juli 1945 Nederland ingedeeld in vier militaire afdelingen. De bevelhebbers daarvan bezaten de rang van kolonel. Een militaire afdeling bestond uit een aantal districten met aan het hoofd een luitenant-kolonel of majoor. Deze trad op als directe chef van de in zijn district aanwezige garnizoenscommandanten. Deze beschikking stuitte in de praktijk op de nodige moeilijkheden. Kort na de Tweede Wereldoorlog wisselden diverse onderdelen herhaaldelijk van standplaats. Omdat de oudste onderdeelscommandant ook als garnizoenscommandant optrad, was er bij deze laatste functie een groot verloop. Nu deed zich vaak het geval voor dat de troepencommandant die optrad als garnizoenscommandant, in die laatste functie ouder of hoger in rang was dan zijn directe chef, de districtsbevelhebber, die de rang van luitenant-kolonel bezat. In december 1945 kwam aan dit soort kwesties een eind door de bepaling, dat garnizoenscommandanten voor wat garnizoensaangelegenheden betrof rechtstreeks onder de bevelhebbers in de militaire afdelingen kwamen te ressorteren. Dit gebeurde met uitzondering van de garnizoenen Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Hoofdkwartier Generale Staf (HKGS), doos 2. Brief van de minister van Oorlog aan de chef van de Generale Staf dd 17 januari 1946, nr 413. In belangrijke garnizoenen, zoals 's-Gravenhage, had de garnizoenscommandant een belangrijke en zware taak. Hierdoor kwam dan ook al snel behoefte aan een officier die deze functie niet op ad-hoc-basis hoefde te vervullen. Ministerie van Oorlog (MvO), doos 15490, Minuut-brief van de minister van oorlog aan de chef van de Generale Staf dd 18 december 1946, nr 3. Met retroacta. Voor deze gehele problematiek kwam een oplossing met de ministeriële beschikking van 4 november 1946, nr 926, inzake de voorlopige samenstelling van de garnizoenscommando's en opgave van de vredesgarnizoenen (zie bijlage 3). Hierin werden drie soorten garnizoenen onderscheiden: de kleine, middelbare en de grote garnizoenen. Om de werkzaamheden continuïteit te verlenen werd aan de garnizoenscommandanten van Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage, Utrecht, welke ook als bevelhebber van het militair district werkzaam waren, boven de organieke sterkte van de districtsstaf onder andere een plaatselijke adjudant toegevoegd. Aan de overige garnizoenen werd een vaste staf verbonden. De indeling in drie soorten garnizoenen kwam een jaar later al weer te vervallen. Vanaf juni 1947 werd alleen nog een onderscheid gemaakt tussen grote en overige garnizoenen (zie bijlage 4). MB van 28 juni 1947, nr 1002 (LO 1947, nr 228). Voor een uitputtende opsomming van de voorlopige vredessamenstelling met bijbehorende organigrammen van elk garnizoen zie Vredessamenstelling KL, 1946. Het verschil tussen middelbaar en klein garnizoen kwam te vervallen, omdat in de dagelijkse praktijk bleek dat, vanwege de al eerder genoemde veelvuldige verplaatsingen van troepen, het maken van een verschil ondoenlijk was. Op 11 augustus van dat jaar werd al de eerste wijziging op deze voorlopige opgave ingevoerd. Onder 'grote garnizoenen' verviel Harskamp als behorend tot het garnizoen Ede; het werd opgenomen onder 'overige'. MB van 11 augustus 1947, Chef Generale Staf, Sectie G2, Organisatie, nr 1001 (LO 1947, nr 266). In december 1948 werd het land verdeeld in vier militaire gewesten, te weten: 1 provincie Noord-Holland met het eiland Vlieland, Zuid-Holland en Utrecht. 2 provincies Gelderland en Overijssel, behoudens de garnizoenen Steenwijk, Oldebroek, Deventer, Kampen en Wezep. 3 provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. 4 provincies Groningen, Friesland zonder het eiland Vlieland, Drenthe, alsmede de garnizoenen Steenwijk, Oldebroek, Deventer, Kampen en Wezep. MB van 20 december 1948, HKGS, sectie G2, nr 1001. Zie ook het boekwerk Voorlopige vredessamenstelling van de Koninklijke Landmacht, 's-Gravenhage, 1948. Deze militaire gewesten werden vervolgens weer onderverdeeld in garnizoenen (zie voor deze onderverdeling bijlage 5). Hierdoor lagen de garnizoenen niet meer verspreid als 'vlekken op de kaart' over Nederland, maar lag over het gehele land een dekkend net van garnizoenen. In 1950 werd het garnizoen Zuid-Laren opgericht, terwijl tevens de grenzen van de garnizoenen Groningen en Assen zich wijzigde. MB van 3 oktober 1950, HKGS, Sectie G1, nr 6158 (LO 1950, nr 252). Een jaar later werd in verband met te houden herhalingsoefeningen het garnizoen Oirschot opgericht. MB van 4 januari 1951, Generale Staf, Sectie G1, nr 6475 (LO 1951, nr 4). In 1951 vond, mede naar aanleiding van bovenstaande wijzigingen, een nieuwe vaststelling plaats van de verdeling van het land in militaire afdelingen en garnizoenen (zie bijlage 6). MB van 11 mei 1951, Generale Staf, Sectie G1, nr 6819 (LO 1951, nr 111 L-LM). In december 1952 stelde de minister van Oorlog voor de militaire afdelingen en de daarmee samenhangende functie van bevelhebber in de militaire afdeling op te heffen. Voornoemde functies zouden worden overgenomen door vijf territoriale bevelhebbers (territoriaal bevelhebber west, noord, oost, zuidoost en zuidwest). Deze zouden onder bevel van de nationaal territoriaal bevelhebber komen te staan en geen nevenfuncties vervullen. De territoriaal bevelhebber zou de territoriaal commandanten onder commando krijgen Voor de (vredes)instructie van respectievelijk de Nationaal Territoriaal Bevelhebber, territoriaal bevelhebber en territoriaal commandant zie: HKGS, 21-3-1953, nr 14210/5. Dossier G1/1846/'52, doos 60. , welke tevens garnizoenscommandant waren, en de garnizoenscommandanten. HKGS 13 december 1952, nr 14210/1 DG. Daar echter in meerdere wetten, KB's en dergelijke het begrip 'militaire afdeling' en de benaming 'bevelhebber in een militaire afdeling' voorkwam en deze wetten ten aanzien van deze terminologie niet gewijzigd waren, werd bepaald dat de territoriaal bevelhebbers met ingang van 1 april 1953 tot nader order tevens de titel van bevelhebber in een militaire afdeling voerden. Begin 1955 was er wederom een belangrijke wijziging Ministerie van Defensie (MvD) dossier nr 203.793. in de verdeling van het Koninkrijk der Nederlanden in territoriale gezagsgebieden (zie voor de onderverdeling in garnizoenen bijlage 7): 1: Territoriaal Gezagsgebied West (tevens 1e Militaire Afdeling), omvattende de provincies Noord-Holland met uitzondering van het garnizoen Alkmaar, Zuid-Holland en Utrecht uitgezonderd garnizoen Amersfoort. 2: Territoriaal Gezagsgebied Noord (tevens 4e Militaire Afdeling): Groningen, Friesland, Drenthe uitgezonderd Meppel en Nijeveen alsmede de garnizoenen Steenwijk en Alkmaar. 3: Territoriaal Gezagsgebied Oost (tevens 2e Militaire Afdeling): Gelderland, Overijssel minus het garnizoen Steenwijk, de gemeenten Meppel en Nijeveen, de garnizoenen Amersfoort, 's-Hertogenbosch en Grave. 4: Territoriaal Gezagsgebied Zuid-Oost (tevens 3e Militaire Afdeling): Limburg minus het deel gelegen in garnizoen Grave, Noord-Brabant uitgezonderd het deel gelegen in de garnizoenen Grave en 's-Hertogenbosch en de garnizoenen Tilburg, Gilze-Rijen, Breda en Bergen op Zoom. 5: Territoriaal Gezagsgebied Zuid-West (tevens 5e Militaire Afdeling): Zeeland, Noord-Brabant met uitzondering van de garnizoenen Oirschot, Eindhoven, 's-Hertogenbosch en Grave. Met ingang van 1 september 1957 kwamen de militaire afdelingen en de functie van bevelhebber in de militaire afdeling te vervallen. Weer werd tot een nieuwe indeling besloten. KB van 5 augustus 1957, Stb. 378. Gewijzigd bij KB van 2 mei 1958, Stb. 245. MvD stuk nr 227.577 A en K. Het gezag werd (wederom) onderverdeeld in territoriale bevelhebbers en territoriale commandanten, een tweetrapssysteem. Voor een organigram en opgave van grondgebieden en onderverdeling van gezagsgebieden van de territoriale commandanten in garnizoenen zie bijlage 8. In 1962 werden de gezagsgebieden opnieuw vastgesteld (zie bijlage 9). KB van 24 september 1962, Stb. 379. MvD stuk nr 227.577/Y. Dit besluit werd daarna tweemaal gewijzigd. KB van 11 september 1963, Stb. 403, MvD nr 227577/2D en KB van 13 februari 1967, Stb. 122, MvD nr 227577/3M. Met ingang van 1 februari 1970 werden de territoriale commando's opgeheven. De taken en bevoegdheden van de territoriale commandanten gingen over op territoriale bevelhebbers en garnizoenscommandanten. Bij MB van 31 oktober 1969, nr 247421/8H (LO 69031). Taken van een garnizoenscommandant De periode tot 1810 Over de taken van de gouverneur onder de republiek der Verenigde Nederlanden is hierboven reeds het een ander gezegd. Het Comité tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande arresteerde op 8 juni 1796 het 'Reglement op den guarnisoens-dienst voor de armee in dienst van de Republiek der Vereenigde Nederlanden.' Dit reglement bevatte een 'Instructie voor den commandant van een guarnisoen of plaats.' Artikel 1 daarvan bepaalde dat de commanderend officier zich in het bijzonder diende toe te leggen op de goede orde, discipline en de goede verstandhouding tussen de burgers en militairen. Verder bevatte het orders over parades, voor patrouilles en de wacht bij de poort. Volgens Hardenberg ontbrak echter het toezicht op de uitvoering van genoemde instructies. Hardenberg, Overzigt, deel I, p. 180. Bij besluit van het uitvoerend bewind van 18 november 1800, nr 34 werd bepaald dat het toezicht op de dienst in de garnizoenen werd opgedragen aan plaatsmajoors. Officieren van het actieve leger voerden het tijdelijk bevel in de steden. In 1802 verscheen een nieuw reglement, het 'Reglement op den guarnisoens-Dienst voor de Armée in dienst der Bataafsche Republiek.' Gearresteerd bij besluit van het Staatsbewind van 13 augustus 1802. Ten tijde van het Koninkrijk Holland voerden Commandanten d'armes het bevel in frontplaatsen en forten. Hardenberg, Overzigt, deel I, p. 180-182. Vanaf 1813 In de in 1815 verschenen Instructie voor de plaatselijke commandanten en plaatsmajoors stond bepaald dat 'de plaatselijke kommandanten [...] permanent het bevel [voerden] in de steden [...] aan hunne zorg toevertrouwd.' Deze bevoegdheid kon hun slechts worden ontnomen in bepaalde gevallen. De plaatselijk commandant was verantwoordelijk voor de veiligheid van de plaats. Daartoe diende hij posten te stellen en schildwachten op patrouilles uit te zenden. Hij moest zorgen voor het onderhoud en inspectie van de rijksgebouwen in zijn garnizoen. Ook onderhield hij het contact met de burgers en trachtte hij de verstandhouding met deze te bevorderen middels geregeld overleg met de burgemeester. Verder ontwikkelde de plaatselijk commandant een plan voor verdediging voor het geval zijn stad zou worden aangevallen en trainde hij de troepen onder zijn bevel. In tijd van oorlog viel de gewapende burgerwacht en brandweer onder onmiddelijk bevel van de plaatselijke kommandant. Volgens artikel 23 van de instructie was hij persoonlijk verantwoordelijk voor het behoud van de stad onder zijn bevel. Zoals hierboven reeds is opgemerkt, werd in 1927 een nieuw reglement vastgesteld. KB van 26 november 1927, nr 34. Artikel 6 bepaalde dat de garnizoenscommandant belast was met de handhaving van orde en rust onder de niet in dienst zijnde militairen, die zich in het garnizoen buiten de kazerne bevonden. Hij was daartoe gerechtigd deze militairen de toegang tot woningen, dan wel het bijwonen van vergaderingen en voorstellingen te verbieden. Tot de verantwoordelijkheid van de garnizoenscommandant behoorde volgens dit reglement verder het regelen van het gebruik van de voor het garnizoen bestemde terreinen en lokalen. Ook bepaalde hij de gedragsregels van het garnizoen bij brand in of nabij kazernes. Verder bevatte het reglement bepalingen en verplichtingen omtrent wachtdiensten en patrouilles, parades, begrafenissen met militair eerbetoon, rouw-, ere- en saluutschoten. De beperking van de taak van de garnizoenscommandant werd gereflecteerd in dit nieuwe reglement. Zo werd er niet meer gesproken over 'persoonlijke verantwoordelijkheid voor het behoud van de stad'; het garnizoen had zijn strategische functie verloren. Vervolgens breidde in de jaren dertig de verantwoordelijkheid van de garnizoenscommandant zich onder meer uit met het voorbereiden en eventueel uitvoeren van de mobilisatie en het afslaan van strategische overvallen. AHK(GS) (Secr.), GG 71,bundel 3240, 1936 (voorlopig nr 2112). In 1936 verscheen een nieuw reglement. KB 29 november 1946, nr 41. Ook na de Tweede Wereldoorlog werden regelmatig nieuwe reglementen op de garnizoensdienst vastgesteld. Bij KB van 29 november 1946, nr 24, KB van 2 maart 1951, nr 10, KB van 25 november 1955, nr 15. Inhoudelijk verschilden deze echter niet wezenlijk van die welke van 1927. Bij KB van 9 december 1965, nr 52 werd het reglement van 2 maart 1951 ingetrokken. In een toelichting op het ontwerp-KB schrijft de toenmalige minister van defensie, De Jong, dat het betreffende reglement verouderd was, dat er herhalingen in voorkwamen, dan wel dat het te gedetailleerd was. Voorts stelde de minister, dat het regelen van de garnizoensdienst voortaan niet meer bij afzonderlijk KB hoefde plaats te vinden, maar dat daarbij kon worden volstaan met ministeriële voorschriften. Over de taken van de garnizoenscommandant in oorlogstijd, en de voorbereiding hierop, werd in de respectievelijke reglementen niets vermeldt. Toch had de garnizoenscommandant vanaf de jaren dertig de taak om bij mobilisatie in zijn ressort een aantal voorbereidingen te treffen. In een verslag van een contactbijeenkomst van de burgemeesters van de gemeenten behorende tot het gezagsgebied Deventer en de garnizoenscommandant uit 1965 wordt een kort maar volledig overzicht gegeven van de taken van de garnizoenscommandant in vredes- en oorlogstijd. Garnizoenscommando Deventer, inv.nr 18. Zie ook: Garnizoenscommando Enschede, inv.nr 5. Naast de mobilisatievoorbereiding, de verkeersregeling die hiermee samenhangt, noemt men in dit verslag de rampenbestrijding en de uitvoering van militair gezag als taak van de garnizoenscommandant in oorlogstijd. Krachtens het aanwijzingsbesluit militair gezag van 1965 kon deze militair gezag uitvoeren in een vastgesteld gebied tijdens de staat van beleg dan wel de staat van oorlog. Wetten en besluiten m.b.t. staat van oorlog en staat van beleg: Wet op de staat van oorlog en de staat van beleg van 23 mei 1899, Stb. 128; Wet van 16 juli 1964, houdende nieuwe regelen met betrekking tot de staat van oorlog en de staat van beleg in Nederland (Oorlogswet voor Nederland); KB van 10 maart 1964, houdende de aanwijzing van militaire autoriteiten, belast met de uitoefening van het militair gezag (Aanwijzingsbesluit militair gezag); KB van 27 april 1965, houdende vaststelling van de gezagsgebieden van de militaire gezagsdragers (Besluit gezagsgebieden militaire gezagsdragers). Garnizoenscommando Middelburg Afgaande op de Middelburgsche Naamwijzer moet het Garnizoenscommando Middelburg zijn opgericht rond 1833. Per 1 oktober 1974 werd in het kader van de reorganisatie van de Koninklijke Landmacht het Garnizoenscommando Middelburg opgeheven. Tegelijkertijd werd het Provinciaal Militair Commando tevens Garnizoenscommando Zeeland (PMC/GC Zeeland) opgericht. De Provinciaal Militair Commandant tevens Garnizoenscommandant Zeeland had onder meer tot taak de behartiging van de militaire belangen op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Geschiedenis van het archief Op 1 december 1940 werd het Weermachtsarchief opgericht, met als doel het bijeenbrengen van de belangrijkste archieven van de land- en zeemacht van na 1845. Vanaf oktober 1940 was al begonnen met het overbrengen van de archieven uit de garnizoenen naar het depot te Delft. 1e jaarverslag van de Directeur van het Weermachtsarchief, 1940-1941, p. 1. In de provincie Zeeland betrof dit het archief van het garnizoen Middelburg. In de periode 1961-1962 werden de archieven van de garnizoenscommando's die toen berustten bij een der opvolgers van het Weermachtsarchief, het Centraal Archievendepot (CAD) van het Ministerie van Defensie, wegens ruimtegebrek overgebracht naar een dependance in Hellevoetsluis. CAD, bureau Beheer, Overzicht van de archieven die destijds (1961-1962) door het archief KL te Leiden naar Hellevoetsluis werden gebracht (zgn. 'Leidse Boek'). Alle na 1961 door de garnizoenscommando's ingeleverde archieven werden echter in Den Haag opgeslagen. Na uitbreiding van het in 1979 betrokken nieuwe depot Gans, p. 67. , kon in november 1982 de dependance te Hellevoetsluis worden ontruimd en de twee archiefdelen weer worden samengevoegd. Jaarverslag 1982 Centraal Archievendepot, p. 1. In 1946 kwam de inventaris van het garnizoen Middelburg over de jaren 1901-1914 gereed bij het archief KL. De betreffende inventaris bevat geen inleiding of verantwoording en ook is niet bekend wie de inventaris heeft vervaardigd. In de loop van 1962 verhuisde 5 centimeter bewerkt archief over de jaren 1901-1914, 0,58 meter uitgedund archief over 1953-1954 en 42 centimeter onbewerkt archief van 1955 van het KL archief te Leiden naar het hulpdepot van het Centraal Archievendepot (CAD, de opvolger van het archief KL) in Hellevoetsluis. De daarop volgende jaren volgden regelmatig overplaatsingen van archief van het Garnizoenscommando Middelburg. Voor een gedetailleerd overzicht van de inhoud en omvang van deze overdrachten, zie het rapport 'Inleveringen', onderdeelsmap nr 85, aanwezig bij het bureau beheer van het Centraal Archievendepot van het Ministerie van Defensie. In 1975 werd het archiefdeel van voor 1940 bewerkt. De precieze bewerking, vernietiging en/of herordening en/of (o)verpakking, is niet bekend. De reden hiervan is dat het jaarverslag van het CAD van 1975 (p. 9-10) een lijst geeft met hierin een overzicht van bewerkt archieven/archiefdelen zonder precies aan te geven welke bewerking elk afzonderlijk archief(deel) heeft ondergaan. In 1980 is een onbekende hoeveelheid archief vernietigd. In map 85 bevindt zich wel de verklaring van vernietiging, dd 1 augustus 1981. Hierin wordt alleen aangegeven dat de vernietigde archiefstukken de jaargangen 1946-1954 betroffen. In november 1982 werd het archief dat zich in Hellevoetsluis bevond overgeplaatst naar de nieuwe behuizing van het CAD in Den Haag. In 1991 werd 1,82 meter geclassificeerd archief over 1947-1953 vernietigd. Bij het begin van hun werkzaamheden troffen de selecteurs 2,16 meter archief aan. Na vernietiging rest er nog 12 centimeter. Verantwoording van de inventarisatie In oktober 1990 werd gestart met het selecteren van de archieven van 48 garnizoenscommando's op te vernietigen stukken. Bij de overplaatsing van de archieven naar het CAD was, op grond van het bepaalde in het voorschrift voor het vernietigen en inleveren van archiefbescheiden van de Koninklijke Landmacht (VS 21112), door de archiefvormer al een eerste selectie uitgevoerd. Vernietiging vond plaats op grond van het bepaalde in: - de lijst van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden van het Ministerie van Defensie (1987), met name het hoofdstuk Algemeen; - het voorschrift voor het vernietigen en inleveren van archiefbescheiden van de Koninklijke Landmacht (VS 2-1112 (4e druk, 1989), met name hoofdstuk 2, Correspondentie-archieven; - de brief van de Rijksarchiefinspectie CD/RAI/91/012/RA, dd 28-01-1991, betreffende vernietiging van inschrijfmiddelen (o.m. agenda's) indien deze hun functie als primaire toegang verliezen door de kleine hoeveelheid te bewaren archiefbescheiden. Archief Centraal Archievendepot, nr 91/38. In de loop van 1992 werd de selectie van de archieven afgerond, waarna het inventariseren ter hand werd genomen. Als opzet is gekozen voor een bundeling van de inventarissen tot elf verzamelinventarissen, voor elke 'oude' provincie één, dit in verband met de overdracht van de archieven aan de rijksarchieven in de provincies. Dit heeft geresulteerd in verzamelinventarissen van de garnizoenscommando's in de provincies Drenthe, Friesland (alléén Leeuwarden), Gelderland, Groningen (alléén de stad Groningen), Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland. Elke verzamelinventaris bevat een algemene inleiding, houdende hoofdlijnen van de geschiedenis van de garnizoenen, de taken van een garnizoenscommandant en een verantwoording van het inventarisatieproject. Daarnaast bevat iedere deelinventaris nog een summiere inleiding. Voor zover was te achterhalen uit de archieven van de garnizoenscommando's zelf, documentatie bij het Centraal Archievendepot en de Sectie Militaire Geschiedenis van de Koninklijke Landmacht wordt in deze inleiding een korte historische schets van de betreffende archiefvormer, dus het garnizoenscommando, gegeven. Verder is in deze inleiding de geschiedenis van het archief en de verantwoording van de inventarisatie van het archief van het desbetreffende garnizoenscommando opgenomen. Oorspronkelijk waren de archieven op basis van het KB van 4 september 1823, nr 7 en het KB van 2 oktober 1950 (Stb. k 425) geordend volgens het agendastelsel. Dat wil zeggen dat de ingekomen en de minuten van uitgaande stukken werden gerangschikt volgens de nummers, waaronder zij in de agenda zijn geboekt. Daarbij werd een tweetal series gevormd, te weten een serie algemeen/dienstgeheim en een serie confidentieel/geheim/zeer geheim. De stukken kregen per serie een doorlopend nummer met de aanduiding 'A' (Algemeen), 'DG' (Dienstgeheim), 'Conf' (Confidentieel), 'Geh' (Geheim) of 'ZG' (Zeer Geheim) en vermelding van het jaar. De stukken werden per jaar opnieuw chronologisch genummerd. Bij de bewerkingen van een aantal archieven van de garnizoenscommando's werd in de periode 1942-1970 de ordening volgens het agendastelsel in veel gevallen verstoord. De inventarissen werden ingedeeld in een geclassificeerd en een niet-geclassificeerd gedeelte, waarbinnen de stukken op onderwerp werden geordend. In februari 1992 zijn, van ieder garnizoenscommando, de agenda's op basis van de brief van de Rijksarchiefinspectie CD/RAI/91/OR/RA, dd 28 januari 1991 vernietigd. Door het hoge percentage vernietigde stukken was het niet meer mogelijk om de oude orde te herstellen. Er is daarom gekozen voor een indeling naar organisatie en taken, waarbij geen onderscheid is gemaakt in geclassificeerde en niet-geclassificeerde stukken. Zoals uit het voorgaande blijkt zijn de inventarissen ingedeeld naar organisatie en taken, waarbij geen onderscheid is gemaakt naar vredes- en oorlogstaken. Aangezien de taken in oorlogs- en vredestijd in elkaar overliepen, was het moeilijk om een scherpe scheiding te maken. Onder de rubriek 'Organisatie' valt alles wat te maken heeft met het garnizoenscommando, zoals commandowisselingen, samenstelling van het commando en al die zaken welke betrekking hebben op de structuur van het garnizoenscommando; terwijl de rubriek 'Taken' stukken bevat die te maken hebben met de uitvoering van de taken van de garnizoenscommandant in vredes- en oorlogstijd. Bij bronverwijzing naar dit archief zou bij voorkeur de volgende vermelding gebruikt moeten worden: Zeeuws Archief, archief Garnizoenscommando Middelburg, inv.nr(s) ..., daarna afgekort tot: ZA, GC M'burg, inv.nr(s) ... Literatuur H.H.A. de Graaff, De militair-rechterlijke organisatie en haar verband met de bevelsverhoudingen bij de landmacht 1795-1955 ('s-Gravenhage 1957) 8-10, 20-23, 30-43, 249-250, 256-257 H. Ringoir, Vredesgarnizoenen van 1715 tot 1795 en 1815 tot 1949 . Bijdragen van de Sectie Militaire Geschiedenis 8 ('s-Gravenhage 1980)
- Archieven Zeeuws Archief
- Archief
- 395
- Defensie
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer