Nesse polder, 1622-1978
De eerste vermelding van waterstaatkundige aard stamt uit 1527. Op 5 oktober van dat jaar werd een zegsman van Dieuwer van der Graft, grondeigenares aldaar, voor de vierschaar van het hoogheemraadschap van Rijnland gedaagd om verantwoording af te leggen voor het zonder vergunning plaatsen van een watermolen op de Gouwekade aan de oostzijde van de Naaldwijkse Nesse. De geëiste tien pond boete en afbraak van de molen werden nietig verklaard. Het nieuwe poldertje besloeg een oppervlakte van ongeveer 50 hectare en was gelegen tussen de Naaldwijkse wetering - zichtbaar op de overzichtskaarten van Rijnland van 1615 en 1647 - en de rivier de Gouwe. De voorheen geuite veronderstelling dat in 1529 voor het eerst sprake was van georganiseerd waterschapsbeheer valt niet te handhaven. Uit vergelijking van een tweetal door dijkgraaf en hoogheemraden verleende vergunningen blijkt dat de daarin genoemde Jan van Alphenspolder niets anders is dan de latere Zaansche polder en niet de polder Nesse. Met een oppervlakte van 196 morgen - opgegeven in de oudste bij het hoogheemraadschap van Rijnland ingediende rekening uit 1577 - heeft de polder in de decennia volgend op 1527 zijn uiteindelijke omvang verkregen. Op 4 juli 1624 wezen hoogheemraden vonnis in een geschil tussen de molenmeesters en de ambachtsbewaarder van Alphen a/d Rijn. * Laatstgenoemde werd tot 'kwade opposant' verklaard, wat inhield dat de molenmeesters fiat kregen op hun verzoek om tot herstichting van de polder te mogen overgaan. Het bestuurlijke einde van de polder Nesse kwam bij besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 16 maart 1978, P.S. no. 5c. Dit besluit trad in werking op 1 januari 1979.
- Nesse polder
- Hoogheemraadschap van Rijnland
- Archief
- Archief 2.2.8
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer