Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Waterschap Scherpenisse, 1611-1959

1611 - 1959

Inleiding Tot de vroegst bewoonde gedeelten van het eiland Tholen behoort de polder Scherpenisse, bestaande uit de ambachtsheerlijkheden Scherpenisse en Westkerke, die in 1575 tot één dijkage werden verenigd. Scherpenisse is tevens de polder met de meest bewogen waterstaatkundige geschiedenis van het eiland. De bedijkingsjaren van dit gebied liggen zo ver in het verleden terug, dat geen enkel gegeven daaromtrent bekend is. De tot het waterschap Scherpenisse mede behorende Geertruidapolder en Zoutepolder liggen in het Pluimpotgebied en dateren resp. van 1494 en omstreeks 1285. Scherpenisse zelf wordt wel geacht reeds in de 9e of 10e eeuw te zijn ontstaan en heeft vele malen van zee en stroom te lijden gehad. Wel worden door Hollestelle enkele feiten vermeld, die op het bestaan van het gebied en de beide dorpen Scherpenisse en Westkerke (sedert lang verdwenen) in het begin der 13e eeuw wijzen, doch uit de periode daarvoor, toen de watering Scherpenisse zeker reeds was bedijkt en bewoond, zijn geen bijzonderheden bekend. Het is mogelijk dat Scherpenisse en Westkerke reeds zeer vroeg van stormrampen te lijden hebben gehad, doch tot en met de XVe eeuw zijn daaromtrent geen gegevens voorhanden. Tijdens de stormvloed van 5 november 1530, die de Breede Watering beoosten Yerseke geheel ten onder deed gaan, moet ook de onderhavige dijkage overstroomd zijn. Kort na deze ramp krijgt de watering dan te lijden van oevervallen in de omgeving van Gorishoek, waarom men in 1551 overweegt een inlaagdijk te leggen, waartoe door keizer Karel V octrooi wordt verleend. In juli 1555 kwamen twee dijkvallen in de Westkerkse zeedijk voor, waardoor deze groot gevaar liep. Een inlaagdijk werd gelegd, welke gereed kwam in 1557 (zie Kerkelijke rekeningen van Scherpenisse). De wijzigingen in het Scheldegebied na 1530 en de afdamming van de noordelijke Pluimpot in 1556 hadden een ongunstige werking op de stroom die nu dicht langs de oever van de watering liep. De zware storm op Allerheiligendag 1570 teisterde vervolgens de beide wateringen Scherpenisse en Westkerke. Een dijkbreuk zette het hele gebied onder water. Een lening van ca. £ 800 Vl. was nodig, boven sterke verhoging van het geschot, om het herstel te bekostigen. Tot de dijkage behoorde in die tijd ook nog de kleine Klaas van Steelandpolder, tot welks behoud eveneens vrij zware offers gevergd werden, waarin door de ingelande van Poortvliet moest worden bijgedragen. In 1645 kwam deze polder geheel in onderhoud bij het waterschap Poortvliet. Inmiddels leed de oever van de watering bij voortduring en in steeds heviger mate door optredende vallen naast voorkomende stormvloeden. Zo veroorzaakte de storm van 12 januari 1613 zware schade aan de zeewering, vooral ook door overvloeiing. Een zware val ontstond op 23 augustus 1621 tegenover de inlaag, terwijl zich dit op 16 febr. 1622 herhaalde. Men gebruikte voor zinkstukken en stortsteen toen puin e.d. van het vergane Reimerswaal. De kosten ter bestrijding van een en ander liepen zeer hoog op, zodat men genoodzaakt was zich tot de Staten van Zeeland te wenden om verhoging van subsidies en bijdragen der aangrenzende polders te verkrijgen. Groter onheil stond intussen de polder te wachten. Op 27 januari 1623 ontstond een val, die de voorgaande in omvang overtrof en waardoor de gehele zeedijk in de diepte verdween. De inlaag, genaamd "de uitslag", vloeide in en de situatie was nu wel zeer hachelijk geworden. Men besloot de weggezonken zeedijk ter plaatse niet meer te herstellen, doch de uiteinden of nollen te bevestigen. Inmiddels was ook aan de oostzijde van de Scherpenissepolder de toestand in ongunstige zin veranderd. In 1641 en op 29 maart 1643 ontstonden grote vallen aan de dijk tussen de Klaas van Steelandpolder en Scherpenisse. Slechts twee jaar later, op 30 januari 1645 trof een zware storm Scherpenisse met als gevolg dat de dijk op de Meeuwshoek over een lengte van 200 meter in de diepte verdween en de gehele Scherpenissepolder (912 ha) werd geïnundeerd. Na deze ramp werd een zgn. "slingerkade" of ringdijk om de doorbraak gelegd, die wel in genoemd jaar gereed kwam, doch pas nadat de polder maandenlang drijvende was gebleven. De kosten van het werk beliepen voor de polder zelf £ 4.-. per gemet, terwijl ook Poortvliet en Nieuw-Strijen, Oud-Strijen, Vijftienhonderdgemeten en Dalera belangrijke bijdragen moesten leveren. Zowel het leggen van de ringdijk als van een slaperdijk moest uit de verhoogde dijkgeschoten worden bekostigd. Ondanks deze voorzieningen was Scherpenisse niet voor lange tijd tegen verdere calamiteiten gevrijwaard. Reeds in 1655 deed zich een val voor en in 1661, tijdens de storm van 23 februari, brak de dijk door ten westen van de ringdijk en inundeerde een gedeelte van het gebied tussen de inlaagdijk en de zeedijk. Een deel der zgn. "Kuype" en de oude zeesluis gingen hierbij voorgoed verloren. De dreiging langs de westzijde der waterkering nam sedertdien toe en na een periode, waarin de stroom de dijk verder ondermijnde en enkele vallen voorkwamen, was het tenslotte de zware storm van 21 september 1671, die de oude inlaagdijk van 1555, die reeds sedert 1623 waterkerende was, deed doorbreken. Een grote weel, later bekend als "het Vischgat" ontstond. Door de dijkbreuk overstroomde de gehele polder alsmede het dorp Scherpenisse. De weel werd buitenom binnenbedijkt door een ringdijk, genaamd "de Kraag", welke door tegenslagen (verzakkingen en afschuivingen) eerst in 1673 kon worden afgewerkt. Met genoemde doorbraak ging toen ook nog gepaard een breuk in de zeedijk ten oosten van de oude ringdijk uit 1645. De Loohoek en een deel van de Schoudeehoek (totaal ongeveer 95 gemeten) gingen hier voor altijd verloren. Na deze ramp was de gehele oude waterkering van Scherpenisse van geen betekenis meer, daar ze nog slechts bestond uit gedeelten, die gaandeweg verder afbrokkelden. De storm van 3 maart 1715 bracht weer belangrijke schade aan de zeewering toe, zodat de polder ook nu voor een deel onder water kwam te staan. Deze inundatie in 1715 was de laatste totnutoe. Ook bij de februariramp van 1953 bleef Scherpenisse droog. In de 18e eeuw echter hadden de vele calamiteiten, die zich tot dan hadden voorgedaan, de financiële toestand van de polder aanmerkelijk verzwakt. Grote tekorten op de polderrekeningen, hulp van de zijde der Staten van Zeeland, leningen en bijdragen uit 's lands kas tekenden het einde van die eeuw de situatie overduidelijk. Langs de zeewering deden zich intussen voortdurend zeer verontrustende verschijnselen voor. Zo was in 1787 door een val een gedeelte van de Nol bij Gorishoek weggevallen, terwijl aldaar in 1792 een val voorkwam aan de Westnol. Men moest besluiten een nieuwe inlaagdijk te leggen, die in 1794 gereedkwam. De lengte van die dijk was 1567 meter, de kosten bedroegen ruim f 65.000,-, welke som geheel door leningen moest worden gedekt. De oude zeedijk, die als binnendijk uit 1555 dateerde en sedert 1623 werkelijk zeewerend was, moest zolang als mogelijk gehandhaafd blijven. Tot 1825 hield hij stand en brak door in het jaar daarop, waardoor opnieuw een belangrijke strook gronden voor altijd verloren ging. Nadien bleef het in dit vallengebied ook verder onrustig. De werking van de stroom langs de oever was er oorzaak van dat het ter plaatse steeds dieper werd. Het gevaar bij de Oostnol en langs de zgn. Treurendijk werd steeds groter en in 1856 werd in het verlengde van de inlaagdijk van 1793 een nieuwe inlaagdijk gelegd. In 1861 ontstond een grote val die de Oostnol met een deel van het beloop van de Treurendijk in zee deed storten. Met zinkstukken en andere voorzieningen werd de zeewering daarna verdedigd. In 1866 is in het verlengde van de inlaagdijken van 1793 en 1856 nogmaals een inlaagdijk opgeworpen, dwars door het zgn. "Vischgat" (de weel van 1671). In en na 1870 kwamen vallen langs de zeewering van Scherpenisse voor en steeds moesten werken van allerlei aard worden uitgevoerd om het waterschap tegen erger rampen te behoeden. In totaal verloor Scherpenisse ongeveer 250 ha in de strijd tegen de zee. De tegenwoordige grootte is ca 838 ha. Ook in de laatste tientallen jaren was het vallengebied niet tot rust gekomen. De grootste val ooit langs de Thoolse oever waargenomen vond plaats op 9 februari 1946 bij de nol van Gorishoek. De grondverplaatsing bedroeg 426.000 m3, 1,5 ha voorland verdween onder water en genoemde nol (de Westnol) viel met de aanwezige lichtopstand over een lengte van 250 meter in zee. De overige oeverwerken werden hierdoor evenwel niet noemenswaard aangetast. Na dit overzicht van de lotgevallen van Scherpenisse zijn nog enkele feiten te vermelden over de wijze waarop de dijkage zich in de loop der eeuwen ontdeed van het overtollige water en hoe het beheer over het waterschap tot nu toe was geregeld. De suatie in de eerste eeuwen van het bestaan van de watering kan niet nader beschreven worden, aangezien daaromtrent geen bescheiden bekend zijn. Westkerke waterde vroeger af op de Pluimpot via een sluis in de Noordijk (nu Westkerkseweg) tegenover de Sluiswegeling, De hier bedoelde sluis werd in 1651 gedempt, waarna lozing plaats vond door een sluis aan de zuidzijde op de Oosterschelde, Deze laatste ging bij de dijkdoorbraak in 1661 verloren. In de inlaagdijk van 1646/47 werd bij de aanleg een houten duikersluis aangebracht, welke na 1661 zeesluis werd en in 1751 en 1843 in gedeelten in steen werd herbouwd. Thans vindt de afwatering van Scherpenisse plaats door het in 1932 gestichte elektrisch gemaal bij de Klaas van Steelandpolder, terwijl het in 1947 gebouwde dieselgemaal van Scherpenisse als hulpgemaal dienst doet. Het bestuur van de watering van Scherpenisse en Westkerke is ongetwijfeld, zoals dikwijls ook elders het geval is, voortgekomen uit de parochiale overheid. Beide delen waren hier dus aanvankelijk gescheiden en tot een gemeenschappelijke dijkage kwam het eerst in 1575 (zie hiervoor de onderhavige overeenkomst vermeld bij Hollestelle op bldz. 66 e.v.). De Scherpenissepolder werd reeds in het begin der 19e eeuw als calamiteus aangemerkt. Bij K.B. van 25 augustus 1871 werd de calamiteusverklaring bevestigd en deze is sedertdien tot op heden bestendigd. Tot het calamiteuze waterschap behoren tevens de Zoute- en de Geertruidapolder, waaromtrent hierna nog enkele bijzonderheden volgen. De Zoutepolder (ca 58 ha), gelegen ten noorden van Scherpenisse en oostelijk van de Houwerpolder, had aanvankelijk de naam Hugopolder, waarschijnlijk naar heer Hugo van Malland. Deze polder, die na de bedijking van het noordelijk deel van Poortvliet en Malland een inham vormde, wordt geacht omstreeks 1285 te zijn bedijkt. De oorspronkelijke dijk is tot 1958, toen de herverkaveling van Tholen werd uitgevoerd, vrijwel steeds intact gebleven. Tot 1812, toen de Houwerpolder ontstond, werd een gedeelte van de dijk nog door het zeewater bespeeld. De Zoutepolder werd ondanks zijn beschermde ligging toch meerdere malen overstroomd. De storm van 5 november 1530 werd de polder in dit opzicht noodlottig. Verder werd de polder nog geïnundeerd in 1715, 1808 en 1825 (zie Wilderom, deel II, overzicht op bldz. 198). Opvallend is dat Hollestelle in zijn werk van deze laatste drie rampen geen melding maakt. In februari 1953 kwam de Zoutepolder dras te staan. De suatie van de polder geschiedde op het gebied van Malland of Poortvliet en wel kosteloos. Dit is zo gebleven tot 1 mei 1917, waarna een bijdrage voor suatie aan het waterschap Poortvliet werd vastgesteld. De afwatering van de Zoutepolder vindt namelijk ook via het Poortvlietse gebied plaats. De Zoutepolder had aanvankelijk eigen beheer, doch is reeds in een vrij vroeg stadium deel van het waterschap Scherpenisse geworden. De Geertruidapolder, die ook tot het waterschap Scherpenisse behoorde, is tegen de watering van Westkerke aanbedijkt. Hier waren schorren in langgerekte vorm ontstaan in de Haast-Ee. De bedijking vond zeer waarschijnlijk plaats in 1494 door Anna van Bourgondië, vrouwe van Ravesteijn. De polder is ca 47 ha groot. Ten zuiden ervan lag vroeger Walpendal in de omgeving van Gorishoek op de zandplaat De Reep, een zuidelijke uitloper van de slikken van de Dortsman. De dijk naar Gorishoek, genaamd de Wulpendaalsedijk is de enige herinnering aan de polder Wulpendal, waarvan noch het jaar der bedijking noch dat van de ondergang bekend is. Toen Wulpendal was verdwenen lag ook de Geertruidapolder minder gunstig. De verdediging tegen de zee bracht hoge lasten mede en dit had als gevolg dat de polder in 1679 ophield zelfstandig te zijn, met de watering van Scherpenisse en Westkerke werd verenigd en voor gemeenschappelijke rekening werd onderhouden. De bedijking moet reeds vroeg geleden hebben door de aanvallen van de zee. In dit verband is op een kaart uit 1634 een diepe weel aangegeven, die met enkele andere lange tijd aanwezig was in het noordelijk gedeelte van de polder. Op 3 maart 1715 brak eveneens de zeedijk door, met als gevolg dat de gehele polder onder water kwam te staan. In 1808 ontstond een dijkbreuk tegenover de haven van Sint-Maartensdijk. Beide inundaties veroorzaakten veel schade, doch erger was de ramp, die de Geertruidapolder trof op 5 februari 1825. Een zware storm had het water hoog opgestuwd en overstortingen veroorzaakten verschillende afschuivingen en doorbraken. De zee stroomde met geweld de polder in en vloeide ook over de Westkerksedijk, waardoor mede een groot deel van Scherpenisse en Westkerke inundeerde. Een zeer diepe weel was tegenover de ernstige doorbraak ontstaan en het duurde weken eer de afsluiting kon plaats vinden. Later is de polder niet meer door dergelijke rampen getroffen. Na de afdamming van de Pluimpot in 1957 bleef nog een gedeelte zeedijk van 360 meter door de Oosterschelde bespoeld. Voorzover bekend vond de suatie van de Geertruidapolder steeds plaats op het gebied van Scherpenisse en Westkerke door middel van een stenen duiker, die in 1583 werd vernieuwd. Het beheer van de polder was vroeger zelfstandig, ofschoon daaromtrent weinig gegevens te vinden zijn. In 1697, we vermeldden het hierboven reeds, werd de polder een bestuurlijk geheel met Scherpenisse en Westkerke. Literatuur A. Hollestelle, Geschied- en waterstaatkundige beschrijving van de waterschappen en polders in het eiland Tholen, 1919, bldz. 5-100. M.H. Wilderom, 'Tussen afsluitdammen en deltadijken', deel II, bldz. 108-113, 170-171, 198.

Organisatie
Collectie
  • Archieven Zeeuws Archief
Type
  • Archief
Identificatienummer van Zeeuws Archief
  • 3422
Trefwoorden
  • Verkeer en Waterstaat
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
De Oorlogsbronnen.nl nieuwsbrief bevat een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
WO2NETMinisterie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards