Werken voor de Joodsche Raad: het verhaal van Mirjam Levie
Als de Duitsers in mei 1940 Nederland bezetten, komt dat voor veel inwoners als een verrassing. Dit geldt ook voor Mirjam Levie. Haar verloofde, Leo Bolle, bevindt zich op dat moment in Palestina. Omdat haar visum te lang op zich laat wachten kan Mirjam hem niet achterna reizen. In de 6,5 jaar die volgen leiden Mirjam Levie en Leo Bolle gescheiden levens. Om haar verloofde na de oorlog te kunnen vertellen over wat ze heeft meegemaakt, schrijft Mirjam hem brieven. Vanwege de bezetting worden deze nooit verzonden.
De Joodsche Raad in Nederland
Mirjam was secretaresse bij de Joodsche Raad voor Amsterdam (JR), die op 13 februari 1941 op last van de Duitse bezetter is opgericht. De bevoegdheden van de JR strekken zich na een half jaar uit over het hele land. Met ruim tweehonderd afdelingen, onderafdelingen en commissies proberen werknemers van de Raad Joden in Nederland te ondersteunen. De brieven van Mirjam aan haar verloofde laten zien hoe het was om voor de JR te werken.
Secretaresse van de Joodsche Raad
Als secretaresse van de Joodsche Raad bevond Mirjam Levie zich in een unieke positie. Vanwege haar baan is ze in eerste instantie gevrijwaard van deportatie (gesperrt). Tegelijkertijd raken de anti-Joodse maatregelen ook haarzelf en haar familie. In haar brieven wisselen uitvoerige beschouwingen van impact van de maatregelen op de Joodse gemeenschap zich af met emotionele passages.
De tijdelijke vrijstelling die een baan bij de JR verschaft biedt enige zekerheid in een periode waarin alles onzeker is. In juli 1942, als de grootschalige deportaties vanuit Nederland naar Oost-Europa beginnen, beschrijft Mirjam Levie hoe politie te paard voor ieder JR bureau staat ‘om de mensen in bedwang te houden die om een baantje, dus om hun leven, vochten’.
Hollandsche Schouwburg
Het werk voor de JR veranderde naarmate de bezetting vorderde. Naast administratieve taken hielp Mirjam Levie ook mee in de Hollandsche Schouwburg, waar Joden verzameld werden voordat ze werden doorgevoerd naar kamp Westerbork. Ze pakte rugzakken in van personen die op transport gesteld werden. Ook schreef ze rekesten voor Joden die waren opgepakt maar voorlopig waren vrijgesteld, bijvoorbeeld om dat ze voor de JR werkten of gemengd gehuwd waren.
Honderden afdelingen
Het werk van de departementen van de JR strekt zich uit van ‘hulp aan vertrekkenden’ tot de groentedistributie en van fabricatie van stromatrassen tot aan zuigelingenzorg. De JR krijgt een steeds belangrijker aandeel in het leven van Joden in Nederland. Tegelijkertijd neemt de druk vanuit Duitse instanties op de voorzitters van de Raad – Abraham Asscher en David Cohen – om het Duitse anti-Joodse beleid uit te voeren steeds verder toe.
Tewerkstelling in het Oosten
Zo beveelt Hauptsturmführer Ferdinand aus der Fünten op 26 juni 1942 dat de voorzitters moeten helpen in het organiseren van de verplichte tewerkstelling van Joden in ‘het Oosten’. De dreiging van vergeldingsmaatregelen in het geval zij niet mee zouden werken, is altijd aanwezig. Uiteindelijk besluiten Asscher en Cohen hun medewerking toe te zeggen. De oproepen voor ‘tewerkstelling in het Oosten’ luiden een nieuwe fase in de vervolging van de Joden in Nederland, die ook zijn weerslag heeft op de werknemers van de JR. Mirjam schrijft hoe algemeen secretaris Max Bolle met een spierwit gezicht uit de vergadering van de Raad komt, en aankondigt dat er ‘arbeidsdienst’ komt. Niet veel later werkt ze op het hoofdkantoor, Nieuwe Keizersgracht 58, mee aan het opstellen van de oproepen.
Handlangers van de Duitsers
Mirjam beschrijft hoe de Joodsche Raad steeds meer als ‘handlanger van de Duitsers’ werd gezien, maar zelf is ze van mening dat de Raad ‘door sabotage toch altijd nog wel wat wist te verzachten en uit te stellen.’ Dit verandert in mei 1943, als de Duitsers besluiten dat de helft van de JR medewerkers een oproep zal ontvangen voor ‘tewerkstelling in het Oosten.’ Ze schrijft dat het dagen vol ‘spanning en geladenheid’ zijn
Westerbork – Bergen Belsen – Palestina
Op 20 juni 1943 wordt Mirjam bij een razzia opgepakt, en naar Westerbork gedeporteerd. Ze is niet meer in de gelegenheid om haar rugzak op te halen – deze wordt door de Joodsche Raad nagestuurd. Omdat ze in het bezit is van een visum naar Palestina, krijgt Mirjam een beschermde status en wordt ze lange tijd niet op transport gesteld. Even hoopt ze dat er helemaal geen transporten meer zullen plaatsvinden, maar op 11 januari 1944 wordt ze toch met haar familie op transport naar Bergen-Belsen gesteld. In juni 1944 gaat ze vanuit daar met een uitwisselingstransport naar Palestina, waar ze herenigd wordt met haar verloofde.
Brieven
Hoewel Mirjam in 1943 in haar dagboek schreef dat ze de brieven mondeling aan haar verloofde zou toelichten, besluit ze op weg naar Palestina om het verleden achter haar te laten. In de periode die volgt neemt het opbouwen van haar nieuwe leven alle tijd en energie in beslag. De brieven bleven opgeborgen in de kast. Ruim vijftig jaar later schenkt Mirjam Levie de brieven aan het NIOD.
Over de auteur
Laurien Vastenhout is onderzoeker en docent bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Zij promoveerde in Engeland en schreef haar proefschrift over "Joodse Raden" in West-Europa. Dit jaar komt haar boek Between Community and Collaboration: "Jewish Councils" in Western Europe under Nazi Occupation uit bij Cambridge University Press (CUP). Tijdens haar onderzoek ging Laurien in Israel meerdere malen op bezoek bij Mirjam Bolle-Levie.