Verenigde gods- en gasthuizen te Utrecht, aanvulling
Geschiedenis 1925-1975 N.B. Zie voor de periode 1817-1925 de inleidingen in de toegangen 24 en 110. Zie voor de periode 1817-1925 de inleidingen in de toegangen 24 en 110. De wijzigingen van 1925 Met ingang van 31 december 1924 werd het Algemeen Ziekenhuis losgekoppeld van de Verenigde Gods- en Gasthuizen. Het ziekenhuis kwam onder beheer van gemeente en rijk; in 1959 trok de gemeente zich terug en sinds 1971 draagt het ziekenhuis de naam Academisch Ziekenhuis Utrecht (AZU). De fondsen van de gasthuizen St.Catharijne en Agnes van Leeuwenberg, die bestemd waren geweest voor de financiering van het Algemeen Ziekenhuis, kwamen in 1925 dus weer beschikbaar. Er werd besloten de beide fondsen te laten samengaan en te bestemmen voor een verpleeghuis voor chronisch zieke bejaarden; dit verpleeghuis, dat de naam Agnes- en St. Catharijnegasthuis (afgekort ACG) kreeg, werd gevestigd in het Bartholomeïgasthuis. De fondsen van de zeven in 1817 opgeheven gasthuizen voor bejaarden (St.Anthonigasthuis, Apostelgasthuis, St. Barbara- en St.Laurensgasthuis, Bartholomeïgasthuis, St. Jobsgasthuis, Heilige Kruisgasthuis en St.Maartensgasthuis), die bestemd waren voor de financiering van het Algemeen Gasthuis en een deel van de vrijwoningen, werden in 1925 samengesmolten; voorheen werden afzonderlijke rekeningen van de gasthuisfondsen bijgehouden. Het fonds de Armen-noodhulp en de fundatie van Dirck van Zuylen bleven wel afzonderlijk bestaan. Het Algemeen Gasthuis voor bejaarden, dat in 1819 gevestigd werd in het gebouw van het Bartholomeïgasthuis aan de Lange Smeestraat, kreeg in 1925 officieel de naam Bartholomeïgasthuis (afgekort BG). Bestuur Het bestuur werd gevormd door het "College van Regenten der Vereenigde Gods- en Gasthuizen". In 1925 werd bepaald dat het college zou bestaan uit tien leden, van wie er zes bij coöptatie werden aangewezen, terwijl de vier overige benoemd werden door de gemeenteraad overeenkomstig het besluit van de gemeenteraad van 5 maart 1925. Volgens dit besluit moest de raad kiezen uit een (bindende) voordracht van een dubbeltal, opgemaakt door het college van regenten, vergezeld van een gelijkluidende voordracht van B. en W. Bij een wijziging van het besluit d.d. 16 december 1937 werd bepaald, dat de benoeming zou geschieden op grond van een schriftelijk advies van regenten. Deze wijziging, waartegen de regenten grote bezwaren hadden ingediend, had in de Tweede Wereldoorlog onvoorziene gevolgen: NSB-burgemeester Van Ravenswaay benoemde in 1942 vier van zijn aanhangers tot regent. Desondanks zag men kans een van de andere regenten, de huisknecht en de boekhouder, die door de Duitsers gezocht werden, te laten onderduiken in het gasthuis. Na de bevrijding werden de NSB-regenten ontslagen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen, werd het benoemingsrecht van de raad ter discussie gesteld, maar het gemeentebestuur achtte het niet noodzakelijk van het recht afstand te doen. Eens per maand werd een algemene vergadering van regenten gehouden. Daarnaast konden ook commissievergaderingen plaatsvinden. Vóór 1925 hadden de Ziekenhuiscommissie en de Gasthuiscommissie een belangrijke taak. Zij vormden het dagelijks bestuur van respectievelijk Algemeen Ziekenhuis en Algemeen Gasthuis en hun vergaderingen werden afzonderlijk genotuleerd. In 1925 werd de Ziekenhuiscommissie uiteraard opgeheven. Er kwamen nu een Commissie voor het Bartholomeïgasthuis en een Commissie voor het Agnes- en St. Catharijnegasthuis. Deze commissies traden echter niet op als dagelijks bestuur; de gasthuiszaken werden in de algemene vergaderingen behandeld. In 1968 werden beide commissies opgeheven. Andere vaste commissies waren de Woning-Commissie (lange tijd een subcommissie van de Commissie voor het Bartholomeïgasthuis) en de Finantieele Commissie. In 1935 werd in verband met de aankoop van hofsteden de Landerijen-Commissie (opnieuw) ingesteld. Daarnaast werden ad hoc commissies benoemd, zoals de Plannencommissie, de Gasthuisverbeteringscommissie (later gewijzigd in Gasthuisverbouwingscommissie) en de Juridische Commissie. Personeel De belangrijke functie van secretaris-rentmeester werd in 1947 gesplitst in drie nieuwe functies: - secretaris van het regentencollege - administrateur - adviseur voor de landelijke eigendommen. Als administrateur werd W.A. Wijburg benoemd, die reeds als boekhouder in dienst was; hij zou tot zijn pensioen in 1984 aan het gasthuis verbonden blijven. In 1950 werd ir. P. Gerbranda adviseur voor de landelijke eigendommen. Daarnaast was er een opzichter van de gebouwen. Deze functie werd van 1933 tot zijn overlijden in 1966 vervuld door de architect W.Chr. de Haan, die een belangrijke rol vervulde bij de verbouwing in de jaren 1956-1959. De dagelijkse leiding van het Bartholomeïgasthuis was tot 1936 in handen van het "binnenbestuur", bestaande uit een echtpaar. Het Agnes- en St.Catharijnegasthuis werd bestuurd door een hoofdverpleegster. Er was echter onvoldoende samenwerking en de pensionering van de hoofdverpleegster was een goede aanleiding om tot een reorganisatie over te gaan. Het binnenbestuur-het echtpaar Lotte-werd eervol ontslagen en er werd een directrice aangesteld die de leiding van beide gasthuizen kreeg. De eerste directrice, die twintig jaar in dienst zou blijven, was zr. S.G. van Rhijn. De geneeskundige leiding van beide gasthuizen was in handen van een geneesheer; van 1934 tot 1968 werd deze functie uitgeoefend door dr. J.W. Hingst. Uit het bovenstaande is reeds gebleken dat er een kern van zeer trouwe personeelsleden was. Toch vormde de personeelsvoorziening een voortdurend probleem. Er waren veel mutaties en er was een permanent tekort aan verzorgend, verplegend en huishoudelijk personeel, waardoor de "oude getrouwen" overbelast werden. In 1961 waren 34 personeelsleden in dienst, van wie 17 inwonend, 9 uitwonend met volle kost en 8 uitwonend zonder kost. Het aantal inwonende personeelsleden was in 1974 teruggelopen tot 8; er waren toen in totaal 50 personen in de gasthuizen werkzaam, van wie 24 volledig en 26 parttime. Bartholomeïgasthuis en Agnes- en St. Catharijnegasthuis In maart 1926 werd begonnen met een verbouwing en uitbreiding van het Bartholomeïgasthuis. Op 16 november 1927 vond de officiële (her)opening van het Bartholomeïgasthuis en het Agnes- en St.Catharijnegasthuis plaats. Het verpleeghuis, dat over 25 bedden beschikte, bleek in een behoefte te voorzien. De hulpbehoevende bejaarden die er, komend uit het Bartholomeïgasthuis of van elders, opgenomen werden, noemde men "verzorgden". De bewoners van het Bartholomeïgasthuis werden zelfs in 1975 nog aangeduid met de ouderwetse term "disgenoten". De Gods- en Gasthuizen waren uit liefdadigheid gesticht en dit chartitatieve karakter is tot ver in de 20e eeuw blijven bestaan. Op 1 januari 1926 verbleven 27 disgenoten "gratis" (dat wil zeggen tegen betaling van slechts ƒ 0,50 per week) in het gasthuis; de andere 44 disgenoten betaalden ƒ 5,- per week. Er was inmiddels wel besloten de gratis disgenootsplaatsen te laten uitsterven, wat dus letterlijk gebeurde. Na 1938 werden in de jaarverslagen geen gratis disgenoten meer genoemd. De bijdrage van de betalende disgenoten steeg geleidelijk, maar het bleef de bedoeling minvermogenden te huisvesten. De accommodatie was dan ook niet luxe: men sliep in kleine "chambrettes" en moest overdag in de dames- of de herenzaal verblijven. De disgenoten werden behoorlijk betutteld en zij waren, voor zover zij daartoe in staat waren, verplicht werkzaamheden in het tehuis te verrichten. De tijden veranderden echter. In 1934 werd in het jaarverslag reeds als "merkwaardig" verschijnsel vermeld dat overal in den lande moderne oudeliedentehuizen verrezen, waarin beter gesitueerden voor een lage prijs terecht konden. Het kwam dan ook regelmatig voor dat disgenootsplaatsen onbezet bleven. In 1949 werd besloten dat de disgenoten voor hun verzorging 62% van hun inkomen aan het gasthuis moesten betalen. De bijdragen werden daarna regelmatig verhoogd. Door nieuwe wetgeving (AOW, Bijstandswet) verloor het gasthuis steeds meer het liefdadige karakter. In 1953 werd een Gasthuisverbeteringscommissie ingesteld, die een modernisering van het gebouw moest voorbereiden. In 1956 werd begonnen met een grootscheepse verbouwing van het Bartholomeïgasthuis. Ook het Agnes- en St.Catharijnegasthuis werd verbeterd. De werkzaamheden kwamen in de loop van 1959 gereed. Door de wijzigingen in de structuur van het gebouw en de interne organisatie bleek het niet langer mogelijk de vele gemeenschappelijke exploitatiekosten op de juiste wijze over de beide gasthuizen te verdelen. Daarom werd met ingang van 1 januari 1957 besloten de administraties van Bartholomeïgasthuis en Agnes- en St. Catharijnegasthuis samen te voegen; de vermogens van beide stichtingen bleven echter gescheiden geadministreerd. Ondanks de verbouwing kon het gasthuis, met kleine slaapkamers en gezamenlijke zitzalen, niet wedijveren met nieuw gebouwde tehuizen, waarin de bewoners veel meer privacy hadden. In 1971 werd besloten de modernisering en aanpassing te bestuderen. De plannen konden echter pas in de jaren '80 gerealiseerd worden. In 1985 werd begonnen met de sloop van een deel van het gebouw (aan de Pelmolenweg) en van woningen aan de Springweg en met de verbouwing en nieuwbouw; in 1987 vond de heropening plaats. Tegenwoordig voldoet het Bartholomeïgasthuis aan de eisen die aan een modern verzorgingstehuis gesteld worden. Het middeleeuwse deel van het gebouw aan de Lange Smeestraat is nog steeds te herkennen, maar er zijn ook moderne appartementen voor de bewoners. Vrij- en huurwoningen Algemeen Het beheren van de vrijwoningen kwam voort uit liefdadigheid. De kleine huisjes waren sinds de middeleeuwen gesticht om minvermogende ouderen gratis onderdak te bieden. Het werd in de 20e eeuw echter steeds moeilijker de woningen op deze manier te exploiteren. In 1929 werd besloten een deel van de vrijwoningen bij het vrijkomen tegen een matige prijs te verhuren. Het "woningvraagstuk" bleef de regenten jarenlang bezighouden. Uiteindelijk werd een groot deel van de woningen verkocht. Bergstraat 25-39, Zuilensteeg (nu Dirck van Zuylenstraat) 2-26 Deze "Zuylenskameren" werden in de 16e eeuw gesticht door de kanunnik Dirck van Zuylen en behoorden dus tot de afzonderlijk beheerde fundatie van Dirck van Zuylen. De woningen werden in 1943 door de Duitsers afgebroken ter verkrijging van ruimte in de nabijheid en ten behoeve van het vroegere Hoofdbureau van Politie. In 1947 werd daarvoor een schadevergoeding van ƒ 24.645,- toegekend aan de fundatie. Plannen om nieuwe woningen te bouwen, konden niet gerealiseerd worden. De regenten wilden, net als in 1941, nieuwbouw plegen op de plaats van de Geertekerk, die bouwvallig was en die vlakbij het gasthuis stond. De plannen voor de bouw van een complex bejaardenwoningen ("Geertehof") waren al gereed en de koop van de kerk van de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente was vrijwel rond, toen de sloopvergunning werd ingetrokken. Het kerkgebouw werd in 1953 gekocht door de Remonstrants-Gereformeerde Gemeente en is nu een van de mooiste historische gebouwen in Utrecht. Kroonstraat 63-81, 58-70 De woningen werden in 1859/60 gebouwd ter vervanging van 17 woningen in de Croontgenspoort Achter Clarenburg, afkomstig van het St.Barbara- en St.Laurensgasthuis. Op 13 april 1953 werden deze huurhuizen verkocht aan de gemeente Utrecht. Schalkwijkstraat 6-24, Nieuwe Kamp 17, 22-26 Deze "Kamers van Jan van Campen" behoorden tot het fonds van Agnes van Leeuwenberg. De vrijwoningen werden omgezet in huurwoningen. Op 13 april 1953 werden ze verkocht aan de gemeente. Nieuwegracht 89-117 Deze 15e eeuwse "Sionskameren", toebehorend aan het Bartholomeïgasthuis, werden niet veranderd in huurwoningen maar bleven door de regenten als vrijwoningen beschouwd worden. De exploitatie gaf echter veel problemen en de huisjes verkeerden in slechte staat. In 1950 werd door de regenten verzocht de woningen van de Monumentenlijst af te voeren. Volgens de regenten hadden de 500 jaar oude kameren geen architectonische waarde, waren ze in het stadsbeeld van geen belang en betekenden ze een gevaar voor de gezondheid van de bewoners. In eerste instantie werd afwijzend beschikt op het verzoek, maar in 1952 werden de kameren toch van de Monumentenlijst afgevoerd. In 1955 werden de Sionskameren onbewoonbaar verklaard en in 1957 werden ze verkocht. Minstraat 45-53, 55-65 De woningen 45-53 werden in 1901 gebouwd ter vervanging van vijf huisjes aan de Schalkwijkstraat en de Lange Nieuwstraat, toebehorend aan het fonds van Agnes van Leeuwenberg. De zes woningen 55-65 werden in 1902 gebouwd ter vervanging van de "Kamers van den Heyligen Lande", afkomstig van het Bartholomeïgasthuis. De 11 huurwoningen werden op 20 mei 1957 verkocht aan de gemeente Utrecht. Lange Smeestraat 34-36bis, Springweg 115-129bis Deze drie winkelhuizen met bovenwoningen en zeven woonhuizen met bovenwoningen werden in 1902 gebouwd en behoorden tot het fonds van het Bartholomeïgasthuis. Wolfaartssteeg 131-147 Deze woningen werden in 1927 aangekocht "teneinde daarover zeggenschap te krijgen". In 1955 werden de huizen onbewoonbaar verklaard, al vertrok de laatste bewoner pas in 1959. Door de "kwestie Schwager" (proces over een muur tussen de gasthuistuin en de Wolfaartssteeg) werd een beslissing over de woningen uitgesteld. De panden werden verhuurd als pakhuizen; in 1965 werd ook het hoekpand 149 aangekocht en als pakhuis verhuurd. Fonds de Armen-noodhulp en fundatie van Dirck van Zuylen Uit het in 1496 opgerichte "Fonds genaamd den Armen Noodhulp" werden preuven (jaarlijkse toelagen) verstrekt en brandstoffenbonnen uitgedeeld; bovendien werd uit het fonds de waterlevering voor de vrijwoningen bekostigd en jaarlijks werd het gehele batige saldo bestemd tot versterking van de middelen van de fundatie van Dirck van Zuylen. De liefdadigheidstaken-het verstrekken van preuven en brandstoffenbonnen-werden afgebouwd. In 1949 waren er nog twee preuvetreksters met een uitkering van ƒ 6,40 per jaar en werd aan nog één persoon jaarlijks ƒ 28,- brandstoffengeld betaald. In 1954 overleed de laatste preuvetrekster. Toen duidelijk was geworden dat de in de Tweede Wereldoorlog gesloopte woningen van de fundatie van Dirck van Zuylen niet door nieuwbouw vervangen konden worden, werd besloten het kapitaal van zowel de fundatie van Dirck van Zuylen als het fonds de Armen-noodhulp te bestemmen voor de gasthuisverbouwing. Vanaf 1957 werden daarom geen afzonderlijke exploitatierekeningen meer opgemaakt van de beide fondsen. Hofsteden en landerijen In de jaren '30 maakte het regentencollege gebruik van het feit dat veel landerijen te koop stonden. In 1934 werd een hofstede ("Agnes-Hoeve") te Benschop aangekocht en in 1935 werd het college eigenaar van hofsteden te Ruige Weide, Werkhoven en Linschoten. De hofsteden, waarbij tevens landerijen behoorden, werden verpacht en dienden alleen als belegging. Het college bezat reeds land in Cattenbroek, toebehorend aan het fonds van Agnes en Leeuwenberg. Het beheer was in handen van de Landerijen-Commissie en uiteraard had ook de adviseur van de landerijen een belangrijke taak. In 1956 werd de hofstede te Werkhoven verkocht. In 1957 werd ook de hofstede in Benschop van de hand gedaan. Van de hofstede te Linschoten werd in 1958 1,85 ha land verkocht aan de gemeente Linschoten.
- Archieven Utrecht
- Archief
- 833
- Gezondheidszorg
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer